Er is opgemerkt dat het uitvoerig citeren van de Nederlandse Archiefterminologie1 sto
rend werkt. Hierop kan ik slechts antwoorden dat de typografie van het voorliggend
concept het resultaat is van twee en een half jaar overleg met de auteurs van de NAT.
Hieraan kan niets gewijzigd worden.
Synoniemen mogen natuurlijk opgenomen worden. De commissie geeft alleen de voor
keur aan de gedefinieerde term. Verouderde termen mogen natuurlijk op de wijze zoals
de Handleiding in paragraaf 48 voorschrijft opgenomen worden.
Het is waar dat de toelichtingen qua lengte en inhoud onevenwichtig zijn. Zo lang er
geen handboek is moest de commissie hier en daar nogal uitvoerig zijn. Met name daar
waar werd afgeweken van het tot nu toe voorgeschrevene.
Ook over de indeling zijn een aantal opmerkingen gemaakt. Met instemming citeer ik
één onzer correspondenten: 'iedere indeling is subjectief'. Wij menen dat de voorlig
gende indeling de beste is. Wij hebben ook getracht een aparte afdeling financiën sa
men te stellen. Het bleek echter dat het dan niet mogelijk was de andere termen in een
logisch verband te plaatsen. Er zijn overgangen tussen de verschillende paragrafen;
sommige termen kunnen in twee paragrafen geplaatst worden. De commissie heeft dan
steeds gekozen voor een plaatsing in die paragraaf die naar haar mening in de term de
nadruk had.
Ten slotte, de verklaring van de term archiefbestanddeel is opgenomen in de toelichting
van nummer 7."
De discussie op deze inleiding over de algemene opmerkingen wordt geopend door mr.
C. van Heel. Hij stelt dat hij begrip heeft voor de citaten uit de Nederlandse Archief
terminologie, doch dat de manier waarop hem veel te ver gaat. Bordewijk antwoordt
dat de wijze van citeren de enige mogelijkheid was om überhaupt een terminologie uit
te kunnen geven. Schimmelpenninck bevestigt dit.
Dr. F. C. J. Ketelaar stelt dat de leden er recht op hebben te weten hoe de gang van za
ken rond de auteursrechtenkwestie is geweest. Hij licht deze in het kort als volgt toe. Na
gebleken bezwaren van de zijde van de auteurs van de Nederlandse Archiefterminologie
tegen de uitgave van de terminologie, zoals deze in concept werd gepresenteerd aan de
leden van de vereniging in het najaar van 1979, heeft het bestuur van de vereniging ad
vies ingewonnen bij een deskundige bij uitstek op het gebied van het auteursrecht prof.
dr. D. W. F. Verkade te Nijmegen. Prof. Verkade adviseerde het bestuur in onderhan
deling te treden met de auteurs van de NAT en gaf daarvoor een aantal uitgangspunten
aan. Hoe moeilijk auteursrechtenkwesties liggen moge blijken uit de jurisprudentie in
zaken als de rechten die berusten op gegevens uit telefoonboeken en vooral op radio
programmalijsten. In overleg met de commissie koos het bestuur voor een van de gead
viseerde mogelijkheden, namelijk voor een wijze van citeren van de NAT zoals nu ver-
1 J. L. van der Gouw, H. Hardenberg, W. J. van Hoboken en G. W. A. Panhuysen, Neder
landse Archiefterminologie. Zwolle, Tjeenk Willink, 1962. Archivistica. Publicaties van de
Archiefschool no. 2.
[260]
werkt in het voorliggende concept. De auteurs van de NAT gingen akkoord met deze
door het bestuur voorgestelde vorm, wanneer tenminste tevens door de vereniging een
herdruk van de NAT zou worden uitgegeven.
Ketelaar zegt, na deze toelichting, drie opmerkingen te hebben op de inleidende woor
den van de voorzitter van de commissie. In de eerste plaats is het hem niet duidelijk of
de gegeven synoniemen bij het beschrijven gebruikt mogen worden, wanneer deze niet
gedefinieerd zijn in het Lexicon. Ten tweede betreurt spreker het dat geen termen met
betrekking tot het archiefbeheer, de microverfilming en automatisering zijn opgeno
men, noch die betreffende het beheer van prenten en kaarten. Vervolgens stelt hij dat
de termen opgenomen in de toelichtingen, met name die op akte, zijns inziens een defi
nitie behoeven. Ketelaar vindt verder dat verouderde termen die nog in inventarissen
voorkomen, bijv. renversaal, ook gedefinieerd moeten worden. Bezoekers kunnen im
mers naar de betekenis daarvan vragen.
Bordewijk antwoordt op de eerste opmerking dat in de inleiding opgenomen zal wor
den, dat bij het gebruik van termen de voorkeur van de commissie uitgaat naar de gede-
fineerde termen en niet naar de gegeven synoniemen2. Op de tweede vraag zegt hij dat
in de inleiding op het Lexicon duidelijk is aangegeven waarom deze termen niet zijn op
genomen. Definiëring van de in de toelichtingen gegeven termen vindt de commissie te
ver gaan. Uitgangspunt voor de commissie is het maken van een handteerbaar instru
ment voor de archivaris. Wat het gebruik van de oude termen betreft, de commissie
ontraadt het gebruik daarvan.
In tweede instantie stelt Ketelaar dat, wanneer de termen op het gebied van het archief
beheer en de moderne media niet in het Lexicon worden opgenomen, de titel van het
Lexicon aangepast dient te worden. Aangezien op het Lexicon aanvullingen en aanpas
singen mogelijk zijn, stelt hij als titel voor: 'Lexicon van Nederlandse Archieftermen,
deel 1. Termen te gebruiken bij het beschrijven'. In de inleiding kan deze titel dan wor
den toegelicht, bovendien is dan aangegeven dat er op het Lexicon nog een vervolg
dient te komen.
Mevrouw drs. E. Lievense-Pelser zegt met hetzelfde probleem geworsteld te hebben ten
aanzien van de opgenomen termen in de toelichting op term 38 (akte). Zij suggereert in
de inleiding op te nemen dat definities die niet voorkomen in het WNT, of een ander
goed woordenboek, gedefinieerd zijn in de toelichtingen. In de toelichtingen zijn dan
uiteraard die definities op te nemen. Bordewijk antwoordt dat de meest gangbare ter
men door de commissie zijn gedefinieerd, zonder daarbij uit te gaan van de definities in
het WNT of een ander woordenboek. In enkele gevallen is Van Dale geraadpleegd. De
keuze van de commissie is uiteraard subjectief. Gegeven afleidingen van de hoofd
termen, opgenomen in de toelichtingen, zijn ook niet gedefinieerd. In de hierop vol-
2 Aan de inleiding zal op bladzijde IX, regel 12, worden toegevoegd: 'Het opnemen van een sy
noniem betekent dat de commissie aan het gebruik van de gedefinieerde term de voorkeur
geeft boven dat van het synoniem. Gebruik van het synoniem is echter ook verdedigbaar.'
[261]