18 8 423 tot (voorlopige) plaatsing of verlenging van het verblijf van personen in een
krankzinnigengesticht, met de daarop gegeven beschikkingen24.
Intussen was het niet zo, dat alle procedures, die middels request werden ingeleid, ook
geheel in raadkamer werden behandeld en afgedaan. De procedure tot ondercuratele-
stelling (artt. 487 vlg. BW) bij voorbeeld begon met een verzoekschrift (of requisitoir
van de Officier van Justitie) en eindigde met een ter openbare terechtzitting uitgespro
ken vonnis25. De processtukker van zo'n procedure zal men niet alle in de requesten-
verzameling aantreffen, aangezien de in het openbaar uitgesproken beslissing in de
vonnissenverzameling is opgenomen. Hieronder wordt nu een drietal voorbeelden gege
ven; het eerste van een procedure die geheel in raadkamer werd 'afgehandeld', het
tweede evenzo, doch deze maakt deel uit van een uitgebreidere overigens conten
tieuze procedure, het derde voorbeeld betreft een procedure met meerdere 'moge
lijkheden'.
4. Opsluiting van minderjarigen
Een eenvoudige procedure die volledig in raadkamer afgehandeld werd was die tot het
verkrijgen van verlof om minderjarigen26 op te sluiten. De mogelijkheid tot
zodanige vastzetting was voorzien in art. 357, al. 1 BW dat bepaalde: 'Wanneer de
23 Wet van 29 mei 1841 (Stbl. 20); Wet van 27 april 1884 (Stbl. 96).
24 Deze worden ook wel krankzinnigverklaringen genoemd. Ten onrechte; de rechtbank of de
rechtbankpresident ingeval voorlopige plaatsing wordt verzocht verleende immers alleen
machtiging tot plaatsing voor een wettelijk vastgestelde (maximum)periode. Wel diende bij
het verzoek een medische verklaring te zijn gevoegd, die de rechtbank moest inlichten omtrent
de ('medische') toestand van de patiënt. Daar kwam overigens vaak weinig van terecht: veel
van die verklaringen behelzen niets meer dan de mededeling dat de betrokken arts van mening
was dat, gezien de toestand van de lijder, plaatsing dringend gevorderd werd: dat was nu juist
een vaststelling die aan de rechtbank(president) toekwam!
25 Wanneer echter afwijzend werd beslist, geschiedde dit vaak in raadkamer (bij beschikking).
Het gebruik, dat toewijzende beslissingen bij wege van openbaar vonnis en afwijzende mid
dels raadkamerbeschikking werden gegeven, treft men ook aan bij de faillissementsverzoeken.
Hierachter schuilt de publiciteitsgedachte: werd iemand onder curatele gesteld of in staat van
faillissement verklaard, dan was publiciteit dringend gewenst. Werd het verzoek afgewezen,
dan was dat verzoek kennelijk ten onrechte gedaan, en behoorde de gerequestreerde niet ook
nog 'belast' te worden, doordat de beslissing op dat verzoek publiek gemaakt werd, ook al
was het een afwijzende beslissing.
26 'Minderjarigen zijn de zoodanigen die den vollen ouderdom van drie en twintig jaren niet heb
ben bereikt, en niet vroeger in den echt zijn getreden.'; art. 385, al. 1 BW. De leeftijd van
drieëntwintig jaren werd verlaagd tot eenentwintig bij 'Wet van den 6den Februari 1901, tot
wijziging en aanvulling van de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek omtrent de vaderlijke
macht en de voogdij, alsmede van een daarmede verband houdend voorschrift in het Wetboek
van Burgerlijke Regtsvordering.(Stbl. 62).
[332]
vader27 gewigtige redenen van misnoegen heeft over het gedrag van zijn kind, kan de
arrondissements-regtbank, op zijn verzoek en te zijnen koste dat kind in verzekerde be
waring doen stellen, op zoodanige plaats als de regtbank, op voordragt des vaders, zal
oordeelen te behooren'. De woorden 'op zijn verzoek' zijn althans wat dit artikel be
treft nimmer aanleiding geweest tot twijfel: de vader, dit middel wensende te hante
ren, moest een request indienen bij de arrondissementsrechtbank. Zo deed bijvoor
beeld ook de heer Jacobus van L. op grond dat 'der vertooners dochter Hendrina...
thans den ouderdom van 21 jaren heeft bereikt, sedert geruimen tijd tot zoodanigen
staat van slordig en morsigheid is vervallen, dat zij niet alleen zich zelve, maar zijn ver
tooners geheele huisgezin tot schande verstrekt hetgeen hij zij het uiterst
kort nader adstrueerde28. Hij verzocht de rechtbank te Amsterdam 'zijne dochter
voor den tijd van een jaar29 in het Werkhuis dezer stad of in zoodanig ander gesticht als
de Regtbank zal vermeenen te behooren, in verzekerde bewaring te doen stellen...' Het
request werd op 18 maart 1845 in handen van de Officier van Justitie gesteld (n.a.v. art
324 aanhef, en sub 6° WBRv), waarna de rechtbank bij beschikking van 19 maart 1845
de oproeping van vader en dochter beval om te verschijnen ter terechtzitting van 5
augustus 184530. Op die dag gaf vader Jacobus een korte toelichting op de in het request
gestelde daadzaken en dochter Hendrina ontkende pertinent31. Nog op diezelfde dag
verleende de rechtbank 'gehoord den Heer Officier van Justitie, concluderende tot
toewijzing van het gedaan verzoek' aan verzoeker verlof om zijn dochter 'gedurende
den tijd van een jaar, of zoo veel korter als hij nodig zal oordelen32, in verzekerde be
waring te stellen in het Werkhuis dezer stad'.
In het archief zijn de stukken van dergelijke procedures eenvoudig te traceren: de re-
questen mèt de daarop gegeven beschikkingen zijn in de requestenverzameling aan te
treffen indien partijen of bloedverwanten zijn gehoord is het proces-verbaal in de
p.v.-verzameling (chronologisch geordend) te vinden.
27 De vijftiende titel van boek 1 BW droeg het opschrift 'Van de vaderlijke magt'; deze titel werd
gewijzigd bij wet van 6 februari 1901 zie nt. 26 en heette sedertdien 'Van de ouderlijke
macht'Vgl. tevens art. 358 BWook de moeder kon vastzetting verzoeken indien zij 'de langst
levende en niet hertrouwd is'. Echter moesten dan 'twee uit de naaste vaderlijke bloedverwan
ten' daaromtrent gehoord worden. Ook de met de vader gehuwde moeder kon de opsluiting ver
zoeken, doch dan behoefde zij daartoe eerst speciale machtiging der rechtbank (art. 169 BW).
28 Archief Arr.rb. Amsterdam 1838-1920, Div. Rekesten 18451 inv. nr. 1190, req. nr. 135.
29 Eén jaar opsluiting was de in al. 2 van art. 357 BW genoemde termijn; echter met dien verstan
de, dat een termijn van drie maanden gold 'indien het kind den vollen ouderdom van vijftien
jaren niet heeft bereikt'.
30 Het kwam vaker voor dat de procureur van requestrant in dergelijke gevallen bij de indiening
van het request mondeling verzocht een wat langere termijn (in dit geval bijna vijf maan
den) voor 'verhoor' aan te houden. Zo kreeg de misnoegde vader tijdelijk een wat minder ri-
goreus middel in handen om zijn onwillig kind alsnog te bewegen zijn leven te beteren; gelukte
dat, dan kon hij het verzoek nog (doen) intrekken. Dat was niet enkel beter voor het kind,
maar ook voor de vader, die dan de kosten van de opsluiting uitspaarde.
31 Archief Arr. rb. Amsterdam 1828-1920, P.V.'s Civiel 1845, inv. nr. 1020.
32 Vgl. art. 359 BW: 'De vader, en bij gebreke van dien de moeder, blijft altijd meester om den
tijd der verzochte vastzetting te verkorten.'
[333]