trekking tot de uitspraak van vonnissen vindt men reeds in de Burgerlijke en Staatkun
dige Grondregels, voorafgaande aan de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk van
1798 in art. 37 geregeld: 'Alle Sententiën en Vonnissen moeten in het openbaar worden
uitgesproken'. Deze bepaling, die in art. 174 GW 1815 wordt teruggevonden, doelde
kennelijk alleen op vonnissen gewezen in 'twistgedingen', als bedoeld in art. 165 GW
1815. Althans, dat was de opvatting van de Hoge Raad, die, toen na de invoering van
onze eigen nationale wetboeken in 1838 gebleken was, dat bij de rechtbanken daar
omtrent nogal verschillend gedacht en gehandeld werd, in 183914 besliste 'dat het Pro
vinciaal Hof in Gelderland, door de beschikkingen in verschil niet in het openbaar uit te
spreken, maar eenvoudig te dagteekenen, als gegeven in Kamer van raadpleging, geene
wet heeft geschonden', met name niet de artt. 174 GW en 20 RO, 'noch nietigheid be
gaan;'. Het ging hier enkel over de uitspraak van de beschikkingen, niet over de niet-
behandeling ter openbare terechtzitting; niettemin blijkt uit de overwegingen, die ten
grondslag lagen aan de beslissing van de Hoge Raad, dat ook de bepaling omtrent de
openbaarheid der behandeling op de verzoekschriftprocedure geen toepassing vindt.
Met deze uitspraak werden de deuren van de 'requestkamers' bij de gerechten die de
verzoekschriften ter openbare audiëntie behandelden en/of de daarop gegeven beschik
kingen ter openbare zitting15 uitspraken, voorlopig in het slot gedrukt16. Dit is even
vooruitlopend op het hieronder in 4 vlg. behandelde van groot belang voor de ar
chiefonderzoeker, daar men immers in het algemeen mag stellen, dat de ter openbare
terechtzitting behandelde zaken aangetroffen worden op het audiëntieblad (ook wel:
'Civiele Vonnissen' of 'Minuutvonnissen Civiel' geheten), terwijl de niet openbaar be
handelde zaken in de requestenverzamelingen te vinden zijn.
In de rechtsliteratuur treft men de volgende terminologische onderscheidingen aan die
elk op eigen wijze trachten verschil aan te geven tussen de gewone contradictoire
rechtspraak enerzijds en de hierboven omschreven rechtsgang, die aanvangt met een
verzoekschrift, anderzijds:
Contentieuze rechtspraak Voluntaire (of vrijwillige) rechtspraak;
Eigenlijke rechtspraak Oneigenlijke rechtspraak;
Dagvaardingsprocedure Requestprocedure;
Gewone procedure Speciale procedure;
Procedure eindigende met een vonnis Procedure eindigende met een beschikking;
Procedure ter openbare terechtzitting17 Procedure in raadkamer.
14 H.R. 19 juni 1839, W. 43.
15 Men vindt aan het slot van vonnissen twee manieren om tot uitdrukking te brengen dat de uit
spraak in het openbaar d.w.z. 'met opene deuren' geschiedde, te weten: 'in het openbaar
uitgesproken ter teregtzitting en 'uitgesproken ter openbare teregtzitting Er is ver
schil: in het eerstgenoemde geval behoeft de terechtzitting, strikt genomen, niet openbaar ge
weest te zijn. Het is overigens wel de vraag of de 'opstellers' der vonnissen daar wel bij hebben
stilgestaan.
Vgl. over de vraag naar de wenselijkheid van handhaving der bepaling dat vonnissen in het
openbaar uitgesproken dienen te worden: H. Drion, De openbare uitspraak van vonnissen in*
RMT 1979, pp. 541-544.
17 In beginsel openbaar; zie artt. 20 RO en 156 GW 1848 in nt. 13.
[330]
Op al deze onderscheidingen is echter kritiek mogelijk. Zo kan ten aanzien van de on
derscheiding 'eigenlijke oneigenlijke rechtspraak' opgemerkt worden dat deze uit
gaat van de veronderstelling dat van rechtspraak eigenlijk alleen sprake is bij dagvaar
dingsgedingen; een opvatting die te eng is.18 Ook in de zgn. oneigenlijke rechtspraak
wordt recht gesproken in die zin, dat een rechtstoestand in het leven geroepen, be
vestigd, gewijzigd of beëindigd wordt, waarbij te denken is aan de machtiging tot voor
lopige plaatsing in een krankzinnigengesticht (art. 13, Wet van 29 mei 1841; Stbl. 20),
de benoeming van curatoren en bewindsvoerders (o.a. de artt. 495, 519 en 1173 BW),
het machtigen van een gehuwde vrouw om in rechte op te treden (art. 169 BW) en ver
schoning van, of ontzetting uit de voogdij (artt. 434-435 en 437-438 BW). Dit bezwaar
kan men (gedeeltelijk) elimineren indien men, gelijk Zuidema19, de opvatting huldigt
dat de twee onderscheidingen: verzoekschrift tegenover dagvaarding, en oneigenlijke
tegenover eigenlijke rechtspraak, niét samenvallen; zodoende kan in deze opvatting de
oneigenlijke rechtspraak zowel zaken die met een dagvaarding beginnen, als zaken die
met een verzoekschrift worden ingeluid, omvatten. Van Boneval Faure dacht hier een
voudiger over: 'De vrijwillige rechtspraak of rechtsmacht heeft deze benaming alzoo
veeleer van den persoon, die haar uitoefent, het gezag, waarmede dit geschiedt, dan van
den aard der werkzaamheden.'20
Het is hier niet de plaats voor en tegen van deze of gene opvatting uitvoerig te belichten.
Ik mag deze paragraaf besluiten met een citaat van Meijers21: 'Men moge in de alge-
meene rechtsleer de rechterlijke werkzaamheden naar haar aard onderscheiden, voor de
practijk hebben deze onderscheidingen minder beteekenis.' Dat dit onderscheid voor
de te volgen procedure en daarmede via archiefvorming voor de archiefgebruiker
gevolgen heeft, zal ik in de komende paragrafen beschrijven.
3. Rechtbankarchief en requestprocedure
Bij de archieven van de arrondissementsrechtbanken kan men in de eerste plaats die
beide grotere onderdelen aantreffen, die corresponderen met de bekende onderschei
ding van taakgebieden in die van strafzaken en burgerlijke of civiele zaken. Tot de ci
viele zaken worden tevens zaken van koophandel gerekend. Daarnaast vindt men dan
dat deel, dat wel wordt aangeduid met de term 'extra-judicieel'. Het bevat voorname
lijk stukken betreffende (civiele) requestprocedures, diverse ter griffie gehouden re
gisters en dubbelen der repertoria van notarissen. Het zal duidelijk zijn dat men het
gros der verzoekschriftprocedures zal kunnen aantreffen in de rubriek request-
procedures.22 Maar ook werden ter griffie veelvuldig voorkomende réquestsoorten af
zonderlijk gearchiveerd; zulks is wel het geval bij zgn. echtscheidingsrequesten, ver
zoeken tot ondercuratelestelling en faillissementsrequesten. In dit verband moeten ook
de civiele requisitoiren van de Officier van Justitie genoemd worden, welke
voornamelijk verzoeken bevatten die gebaseerd zijn op de Wetten van 1841 en
18 A. P. Funke, t.a.p.
19 J. H. J. Zuidema, Rechtspraak op verzoekschriften, proefschrift Utrecht 1917, pp. 28, 32 vlg.
20 R. van Boneval Faure, Het Nederlandsche Burgerlijke Procesrecht I, Leiden 1871, p. 59.
21 Zie nt. 11.
22 'Div. Rekesten', 'Beschikkingen', 'rekesten en vonnissen', etc.
[331]