PI
laatste requestprocedures bestond echter niet.5
Wat onderscheidt nu de requestprocedure van de dagvaardingsprocedure. Het blijkt
niet goed mogelijk een omschrijving of definitie te geven van de requestprocedure, zó
danig dat daarin tevens wezenlijke materiële kenmerken naar voren komen. Doorgaans
tracht men de requestprocedure als rechterlijke werkzaamheid te verklaren door deze te
vergelijken met de gewone civiele procedure, die aanvangt met een dagvaarding, en
daaruit aan de hand van de gebleken verschillen de aard der requestprocedure te destil
leren.
De verhandelingen aangaande dit onderwerp beginnen meestal met een opsomming van
de in de rechtsliteratuur gehanteerde begrippen en onderscheidingen. Doch alvorens en
kele hiervan te noemen, dient eerst gepoogd te worden duidelijk te maken wat de
requestprocedure is en waarom deze door de wetgever voorgeschreven wordt met opzij
zetting van de gewone contentieuze rechtsgang. De requestprocedure kan men
omschrijven als die rechtsgang, waarbij een of meer personen requestranten6 zich
door middel van een verzoekschrift richten tot de (president der) arrondissements
rechtbank,7 die daarop schriftelijk uitspraak doet bij beschikking; aanvankelijk werd
die beschikking steeds op het request gesteld: men spreekt dan wel van een 'geappoin-
teerd request'. Deze rechtsgang wordt bij verzoekschrift aangevangen omdat een wets
bepaling uit het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering,
het Wetboek van Koophandel, of een bepaling voorkomend in één van de vele zgn. bij
zondere wetten (bijv. Krankzinnigenwet8, Merkenwet9), zulks voorschrijft. Een belang
rijk aspect van de requestprocedure is, dat de behandeling ervan in raadkamer, met
gesloten deuren, dus niet ter openbare terechtzitting, plaats vindt, zulks in tegenstelling
tot de dagvaardingsprocedure. 'sRechters beslissing wordt bij de requestprocedure niet
in 't openbaar uitgesproken, doch aan verzoeker(s) en gerequestreerde(n) betekend.
Over deze beide laatste bijzonderheden zal hieronder nog worden gesproken.
De wetgever bepaalt wanneer een zaak bij dagvaarding of door middel van een verzoek
schrift moet worden aangevangen. In dié gevallen, waarin de te geven beslissing niet on
middellijk in de rechtssfeer van een derde ingrijpt, waarin dus een 'tegenstander' ont
breekt, kiest de wetgever voor de requestprocedure. In andere gevallen, waar wél een
tegenpartij denkbaar is, zijn de motieven van de wetgever, indien deze niet de dagvaar
dingsprocedure maar de verzoekschriftprocedure voorschrijft, niet helemaal duidelijk.
Eerst onlangs is aan boek 1 WBRv een twaalfde titel toegevoegd: Van de rechtspleging in za
ken die met een verzoekschrift worden ingeleid (artt. 429a-429r WBRv); Wet van 16 mei 1969
(Stbl. 200) in werking getreden 1 januari 1970.
6 Ook wel genoemd 'supplianten' of 'vertooners'.
7 Dit geldt m.m. voor de requestprocedure in het algemeen, met name ook voor die bij de kan
tonrechter. De hier gegeven omschrijving is toegespitst op de arrondissementsrechtbanken in
verband met de beperking van dit artikel tot de requesten in rechtbankarchieven.
8 Wet van den 29sten Mei 1841, houdende bepalingen omtrent de gestichten voor krank
zinnigen, en de wijze hunner opneming in en ontslag uit dezelven (Stbl. 20), vervangen door de
Wet van den 27sten April 1884, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen (Stbl
96).
9 Wet van 25 Mei 1880, houdende bepalingen op de handels- en fabrieksmerken (Stbl. 85).
[328]
Dat die keuze ten aanzien van sommige onderwerpen op de requestprocedure valt kan
aldus gemotiveerd worden, dat die procedure 'in het algemeen sneller, soepeler en
goedkoper is, minder aan formaliteiten gebonden is, en de rechter vrijheid ten aanzien
van het bewijs geeft', en bovendien 'de rechter meer gelegenheid biedt tot persoonlijk
contact met belanghebbenden en tot het spelen van een actieve, leidende rol.'10 Men
dient echter te bedenken dat mét de keuze voor de verzoekschriftprocedure, eveneens
de wettelijke waarborgen, die de gewone contentieuze rechtsgang kenmerken,
verloren zijn, waarbij met name gedacht kan worden aan de openbaarheid der behan
deling. In de praktijk echter geeft de rechter, juist weer vanwege zijn vrijheid, aan de
wederpartij gelegenheid haar mening uiteen te zetten en toe te lichten en kan de rechter
getuigenverhoor bevelen. 'Maar waar de rechter aldus optreedt, doet hij dit zonder dat
een wetsvoorschrift hem daartoe dwingt. Zonder schennis der wet kan een rechter deze
waarborgen ter zijde stellen,11 en zal hij het in vele gevallen ook moeten doen, wan
neer vóór alles een spoedige beslissing geëischt wordt.'12
Die openbaarheid van behandeling, zoeven genoemd, welke in beginsel wel geldt voor
de gewone - contentieuze - rechtsgang, geldt niet voor de requestprocedure.13 Met be-
10 A. P. Funke, De rekestprocedure in het Neder!. Burgert. Procesrecht, in: Rechtskundig Week
blad, 29e jrg.nr. 32, kol. 1569 vlg.
11 E. M. Meijers, Eigenlijke en oneigenlijke rechtspraak volgens de Nederl. wet, in: WPNR
2405, 2407-2409 (1916), p. 115.
12 In een procedure voor de arrondissementsrechtbank te Zwolle in 1863, tot ontzetting uit de
voogdij (art. 438 BW) op requisitoir van de Officier van Justitie, wees de rechtbank een ver
zoek van de gerequireerde voogdes om de zaak te verwijzen naar de openbare terechtzitting
van de hand en de zaak werd in raadkamer (niet openbaar) afgehandeld (met uitzondering van
de eindbeschikking, die in het openbaar werd uitgesproken). Daardoor vonden onder andere
de navolgende in casu voor de voogdes 'voordelige' processuele waarborgen van boek 1
WBRv geen toepassing: art. 7 dagvaarding op een termijn van ten minste acht dagen (de
voogdes moest na twee dagen verschijnen; een verzoek tot verdaging werd afgewezen);
art. 5 jf art. 92 betreffende de inrichting der dagvaarding, waarvan de niet-naleving nietig
heid oplevert; art. 133 overlegging van afschrift van stukken waarop de eis is gebaseerd;
art. 148 overlegging of mededeling ter griffie van stukken die tegen partijen gebruikt wor
den (de voogdes ontving geen van die stukken, noch mocht zij deze inzien); art. 199 getui
genverhoor (de beschikking tot het horen van getuigen werd niet aan de voogdes betekend, zij
werd ook niet opgeroepen; haar bewijsaanbod werd niet gehonoreerd). Slechts voor de toe
passing van één der in boek 1 WBRv gegeven bepalingen achtte de rechtbank voldoende ter
men aanwezig: art. 56; zij werd in de kosten veroordeeld. Vgl. Memorie van appel door Me
vrouw de weduwe D. Pruimers, Utrecht 1864; appel gericht tegen vijf beschikkingen van de
rechtbank te Zwolle, eindbeschikking 9 October 1863 (W. 2522).
13 Deze openbaarheid van behandeling werd pas voor het eerst geregeld in de Grondwet van
1848, art. 156, al. 2: 'De teregtzittingen zijn openbaar, behoudens de uitzonderingen in het be
lang der openbare orde en zedelijkheid, door de wet vast te stellen.' Wel bepaalde reeds de
Wet van den 18den April 1827, op de zamenstelling der Regterlijke magt en het beleid der
Justitie (Stbl. 20) in art. 20, al. 1'De pleidooijen zoo in burgerlijke als kriminele zaken, zul
len in het openbaar worden gehouden, ten zij de wet, de Hooge Raad, het Hof of de Regt-
bank, om gewigtige redenen, mogt bevelen, dat dezelve met gesloten deuren zullen worden ge
houden.' Deze wet trad eveneens in 1838 in werking: vgl. nt. 2.
[329]