'Geeft eerbiedig te kennen...';
onderzoek van negentiende-eeuwse civiele requestprocedures in de archieven
van arrondissementsrechtbanken.
1. Inleiding
Rechterlijke uitspraken heten 'vonnissen'. Dat geldt zowel voor de uitspraken in straf
zaken als voor die in burgerlijke of civiele rechtszaken. Er zijn echter ook uitspraken in
burgerlijke zaken die wel een rechterlijke beslissing inhouden, maar niet gerangschikt
mogen worden onder de term 'vonnissen'. Vonnissen althans de civiele zijn rech
terlijke beslissingen in twistgedingen: het zijn de vonnissen genoemd in art.
174 GW 1815, en de twistgedingen van art. 165 GW 1815. Daarnaast bestaan rechter
lijke beslissingen die 'beschikkingen' genoemd worden welke gegeven worden op ver
zoekschrift; deze beschikkingen worden niet geacht begrepen te zijn in de term 'vonnis
sen' van art. 174 GW 1815. Onduidelijkheid hieromtrent is ontstaan door on
nauwkeurig woordgebruik van de wetgever van 1838. Ook in de negentiende-eeuwse
literatuur, in leerboeken, maar sterker nog in meer of minder wetenschappelijke ar
tikelen in vele rechtsgeleerde tijdschriften, heeft men deze onnauwkeurigheid voort
gezet. Waar beschikkingen bedoeld werden, werd vaak vonnissen geschreven. Dit heeft
tot een verwarring geleid, die ook huidige archiefonderzoekers parten kan spelen. Als
men bijvoorbeeld beschikt over de informatie, dat bij 'vonnis' der arrondissements
rechtbank te Assen van 1850 bevel is gegeven tot openbare verkoop van een tot de
nalatenschapsboedel behorend onroerend goed, zal menigeen geneigd zijn de betrekke
lijke procesbescheiden te zoeken in de verzameling civiele vonnissen, eenvoudig omdat
dat de enige (civiele) rubriek is waar volgens de inventaris 'vonnissen' te vinden zijn.
Teleurstelling zal zijn of haar deel zijn.
Hieronder zal allereerst nader worden ingegaan op de onderscheidingen verzoekschrift
procedure dagvaardingsprocedure en beschikking vonnis 2), waarna globaal
wordt aangegeven op welke wijze de rechtbankarchieven doorgaans zijn ingedeeld
3). Vervolgens zal een aantal voorbeelden gegeven worden van procedures die met
een verzoekschrift worden ingeleid, waarbij telkens aangegeven zal worden welke con
sequenties het verloop der procedure gehad heeft voor 'de plaats' der processtukken in
het archief 4-6). Tenslotte zal een lijst gegeven worden van verzoekschriftprocedu
res die in de negentiende-eeuwse archieven van arrondissementsrechtbanken aangetrof
fen kunnen worden 7).
2. Verzoekschriftprocedure versus dagvaardingsprocedure. Begripsbepaling
'Onder de meest gewigtige en meest moeijelijke takken der wetgeving wordt te
regt de proces-orde gerangschikt, aan welker regelmatigen gang zoo vele belangen
[326]
zijn verbonden.'1
Die regelmatige gang althans die van de civiele procesorde wordt beschreven in
het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering van 18382, welke wet uitgaat van de idee
dat de (gewone) manier van procederen in burgerlijke zaken de procedure is die aan
vangt met een dagvaarding en eindigt met een vonnis. Deze procesgang is uitvoerig ge
regeld in boek 1 WBRv: 'Van de wijze van procederen voor de Kantongeregten,
Arrondissements-Regtbanken, Provinciale Hoven en den Hoogen Raad', waarvan arti
kel 1 bepaalt dat 'Elke regtsingang' aanvangt 'met eene dagvaarding, door eenen deur
waarder, die tot het exploiteren in de plaats bevoegd is; ...'.3 Naast deze 'gewone' regts-
gang geeft de wet in boek 3 WBRv in de zesde titel ('Van eenige byzondere regts-
plegingen') nog een aantal van de gewone gang van zaken afwijkende procesvoorschrif
ten, o.a. betrekking hebbend op in boek 1 BW ('Van personen') genoemde zaken die
met een verzoekschrift mo.eten worden ingeleid.4 Naast de gewone dagvaardings
procedure zijn er dus procedures die met een verzoekschrift (request) moeten worden
aangevangen. Naast die zojuist genoemde requestprocedures waarvoor het Wetboek
van Burgerlijke Regtsvordering een zij het summiere regeling geeft, zijn er tal van
aangelegenheden die eveneens met een verzoekschrift moeten worden aangevangen,
omdat bepalingen in (in beginsel) materieelrechtelijke regelingen in diverse wetboeken
en wetten zulks voorschrijven. Een algemene (formeelrechtelijke) regeling voor deze
1 Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, vergeleken met het Romeinsche en Fransche regt,
onder toezicht van S. P. Lipman, Amsterdam 1841, Voorbericht p. V.
2 In werking getreden op 1 October 1838, cf. art. 1 van het Besluit van den lOden April 1838,
houdende bepaling van het tijdstip waarop de invoering der nieuwe Nederlandsche Wetgeving
en de instelling van den Hoogen Raad zaiplaats hebben (Stbl. 12). Tenzij anders mocht zijn
vermeld werden in dit artikel de wetboeken van 1838 gebruikt. Ik ondervond daarbij veel ge
mak van de volgende uitgaven: Burgerlijk Wetboek, zooals het is gewijzigd door de wetten
van 31 Mei 1843 (S. 22) - 6Februari 1901 (S. 62)door K. Meyer Wiersma, Groningen
1901; Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, vergeleken met hel Romeinsche en Fransche
regt, onder toezicht van S. P. Lipman, Amsterdam 1841; Wetboek van Koophandel, met aan-
teekeningen van Mrs. C. D. Asser, W. E. J. Berg van Dussen Muilkerk, M. H. Godefroi,
J. W. Tydeman en J?de Vries, Jz-, Amsterdam 1845; Grondwetten van Nederland, verza
meld door G. W. Bannier, Zwolle 1936.
3 Vgl. A. Oudeman, Het Nederlandsch Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, Groningen
1846, Dl. 1, p. 4: 'Onze wetgever heeft hierdoor willen uitsluiten de magtiging tot dagvaar
ding, bij regterlijk appointement op een daartoe ingediend verzoekschrift verleend, welke in
de vroegere Hollandsche praktijk werd vereischt, en in het Wetboek op de regterlijke instelling
en regtspleging in het koningrijk Holland van 1809, art. 559-564, werd gevonden, en welke
door sommige leden der Staten-Generaal was teruggewenscht. Slechts in art. 804 bij de schei
ding van goederen, art. 821, al. 1, bij echtscheiding, en voorts in art. 289 BW en 826 BRv om
trent scheiding van tafel en bed is verlof tot dagvaarding gevorderd. Tevens is de voorafgaan
de poging tot bevrediging bij het vredebureau, welke het Fransche regt voorschreef, ter zijde
gesteld.'
4 WBRv, boek 3, titel VI, 2de afdeeling, Van de magtiging eener getrouwde vrouw (vgl. art. 169
BW); 5de afdeeling, Van echtscheiding (artt. 262 vlg. BW); 6de afdeeling, Van de aanvulling
of verbetering van de akten van den burgerlijken stand (art. 71 BW).
[327]