Balthasar Huydecoper (1695-1778). Een voetnoot in een van de bundels 'Ideen' van
Multatuli over de 'kundige Huydecoper' vormde de aanleiding tot deze met succes be
kroonde speurtocht.2
De Huydecoper-vondst bezorgde Ett tal van opdrachten op het gebied van archief
onderzoek in enge en in brede zin.
Zo verleende het bestuur van het Historisch Genootschap te Utrecht hem in januari
1947 de opdracht 'om naar het bestaan van familiearchieven een onderzoek in te stellen
en deze te zijner tijd in een kaartsysteem te registreren.'3
Ett's goede contacten met de rijksarchivaris van Utrecht, tevens bestuurslid van het
Historisch Genootschap dr. A. J. van de Ven, zullen bij de opdrachtverlening aan Ett
zeker ook een rol hebben gespeeld. Tijdstip en opzet van de registratie maken aanneme
lijk, dat het bestuur van het Historisch Genootschap zich in concreto heeft laten inspi
reren door de Engelse vakbroeders: in 1945 was in Engeland onder auspiciën van de
Historical Manuscript Commission de systematische registratie van particuliere archie
ven ter hand genomen.4
De naoorlogse situatie maakt de aan deze beide registratie-initiatieven ten grondslag lig
gende drang tot veilig stelling van het eigen cultureel erfgoed verklaarbaar.
Bij het Historisch Genootschap stond, evenals bij de Historical Manuscript Commissi
on, de systematische registratie van bronnen van belang voor de nationale geschiedenis,
voor zover vervat in particuliere papieren, voorop.
Ett begon zijn registratiewerkzaamheden in het voorjaar van 1947 met het versturen van
enquêteformulieren, voorzien van een aanbevelingsbrief van het Historisch Genoot
schap, naar families wier archieven geacht werden een 'meer algemene historische waar
de' te bezitten. Afhankelijk van de respons op deze enquête werden door hem families be
zocht teneinde de globale inhoud van de geregistreerde collecties vast te leggen. Maande
lijks bracht Ett mondeling rapport uit aan het bestuur van het Historisch Genootschap.
Ett gaf bij de opzet van het registratiewerk blijk van een grote inzet en ijver. Illustratief
voor zijn aanpak is het vriendelijk vermaan aan zijn adres van bestuurslid Van de Ven
om niet meer dan de door het Genootschap vastgestelde vier dagen per week aan het re
gistratiewerk te besteden. Van de Ven drong er bij Ett vooral op aan de traditionele
rustdag in acht te nemen: 'wij laten U natuurlijk geheel vrij in de wijze, waarop U Uwe
Zondagen wilt doorbrengen, maar wij menen toch wel te moeten vastleggen, dat wij U
in deze niet dwingen om dit werk ook op Zondag te verrichten.'5
Ett's ijver dreigde aanvankelijk overigens meer kwantitieve dan kwalitatieve effecten te
2 Multatuli, Verzamelde Werken (Garmond-editie), 4e druk, deel 7, Amsterdam 1918 (Idee
1056), blz. 145.
3 Universiteitsbibliotheek (UB) van Utrecht, archief Historisch genootschap (HG), verslag
bestuursvergadering 25 januari 1947, bijlage 1.
4 In Engeland werd wel al vanaf het begin de registratie institutioneel aangepakt; voor de re
gistratie werd een aan de Historical Manuscript Commission verbonden bureau opgericht: het
National Register of Archives (NRA).
Archief Centraal Register van Particuliere Archieven (CRPA), dossier correspondentie Ett-
Historisch Genootschap, 1947.
sorteren. Hij nam te veel hooi op zijn vork, interpreteerde zijn registratie-opdracht te
ambitieus: registratie van alle particuliere archieven en handschriften, ook die welke ge
deponeerd waren bij archiefbeherende instellingen.
De regelmatige besprekingen met het bestuur van het Historisch Genootschap kanali
seerden zijn werkijver in de door het bestuur gewenste richting: registratie, primair van
die familiepapieren welke bij de archiefeigenaren thuis berusten en verwerking van de
gegevens in een kaartsysteem.
Binnen enkele jaren had Ett nu een kaartsysteem gereed met gegevens over de verblijf
plaats (en globale inhoud) van ruim 600 familiearchieven. Het bestuur van het Histo
risch Genootschap toonde zich tevreden over deze uiteindelijk voorspoedige gang van
zaken en stuurde eind 1950 een brief met indrukwekkende bijlagen naar de jaarlijkse
subsidiegever voor dit registratieproject, het Prins Bernhard Fonds.6 Het niet honore
ren van het subsidieverzoek voor het jaar 1951 betekende een ernstige teleurstelling
voor het Genootschap en het einde van Ett's werkzaamheden op het terrein van de re
gistratie. Gelukkig is zijn werk op dit gebied geen 'Unvollendete' gebleven: bijna 15
jaar later kon Ett's werk in een iets andere vorm hervat worden door mevrouw dr. E. P.
de Booy als hoofd van het Centraal Register van Familiearchieven.7
Ett's onderzoek naar familiepapieren in de periode 1947/1950 had zijn belangstelling
en liefde voor het historisch bedrijf nog verder aangewakkerd. Na de voortijdige beëin
diging van zijn registratiewerk voor het Historisch Genootschap besloot hij dan ook ge
schiedenis te gaan studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast zette hij zijn
onderzoek naar Multatuliana voort.
In de jaren vijftig trad Ett in dienst van het Letterkundig Museum in Den Haag. In die
periode stelde hij uitvoerig archiefonderzoek in naar een vijftiental schrijvers uit de 19e
en 20e eeuw.
Ett heeft zich al vroeg gemanifesteerd als publicist over onderwerpen van literair-
historische aard. Zijn grootste werkzaamheid op publicistisch gebied valt in de periode
1945/1960. Talloze beschouwingen van zijn hand verschenen in literair/historisch geo
riënteerde maandbladen als Historia, Criterium, De Gids, De Vlaamse Gids en de Nieu
we Stem. Van de dagbladen Het Vaderland en Het Vrije Volk was Ett een vast mede
werker.
Als zelfstandige boeken verschenen naast een aantal Multatuli- en Huydecoper-
geschriften onder meer nog van zijn hand 'Holland in rep en roer. Drie gerucht
makende processen uit de negentiende eeuw' (1951), 'Spaans avontuur. Uit het dag
boek van een Hollands officier uit de Napoleontische tijd' (1952), 'Van Wessel Gans
fort tot Abraham Kuyper. Schets van de geschiedenis der Reformatie in Nederland'
(1953). In deze en andere publicaties liet Ett 'de bronnen spreken', hetgeen de levendig
heid en leesbaarheid zeer ten goede kwam.
6 UB Utrecht, archief HG, verslag bestuursvergadering 16 december 1950, bijlage 303, 305.
7 Thans Centraal Register van Particuliere Archieven (CRPA), opgericht in 1964.
[282]
[283]