Broomtrifluormethaan als blusstof voor branden in
archiefdepöts
ten bijstellen. Tevens komt het me voor dat eenieder, ook al is hij wellicht volstrekt
a-historisch, deze beschrijvingen zal kunnen maken, mits hij de techniek beheerst. Ik
heb dan ook inventarissen gezien van registratoren (in wier historieliefde ik mij niet heb
verdiept), welke uitstekend waren.
En verder is een archiefinventaris - en dat schijnen sommigen maar niet te willen begrij
pen - een wegwijzer in het archief en geen bronnenpublicatie of historisch repertorium,
wat de vaste studiedaggangers en congrestijgers er ook van moge vinden. De 'eigenlijke
inventarisatietaak' van de archivaris is dan ook het correct en overzichtelijk beschrijven
van archiefeenheden en niet het mededelen van historische wetenswaardigheden. Aan
gezien het onmogelijk is alle historische gegevens, welke in een archief verscholen lig
gen, zichtbaar te maken (zie mijn artikel De analytische inventaris, NAB. jrg. 75, bi.
127), zal de archivaris - indien hij de historici meer wil geven dan een simpele opsom
ming van de inhoud van een archief - de daartoe geëigende methoden moeten toepas
sen. Hij zal zich dan noodgedwongen moeten bepalen tot enkele categorieën stukken,
b.v. door een regestenlijst van de oorkonden of brieven te maken, of een tafel of index
op de resoluties, keuren, aankomsttitels e.d. Met als konsekwentie dat archivarissen,
die in hun inventarissen zeer mededeelzaam zijn of veelvuldig met N.B.'s werken, al bij
voorbaat verdacht zijn. Het dolst maakte het de archivaris, die in een inventaris onge
veer het volgende schreef:
Ingekomen stukken. 1600-1800 134 pakken.
1. 1600-1604,
N.B. Bevat stukken betreffende de St. Jacobskerk.
2. 1605-1608,
N.B. Bevat stukken betreffende de Balletjesbrug, de
doorbraak van de Kronkeldijk het geschil met
ds. Jodocus Bladergroen en het klokluiden bij
zware ijsgang.
3. etc., etc., etc.
Deze archivaris meende ongetwijfeld de wetenschap te dienen, maar het resultaat was
een historische grabbelton. De wijze waarop sommige registratoren en archivarissen de
ze 134 pakken zouden aanpakken, n.I. door ze op te splitsen in dossiers en bundels
(aangenomen dat er geen ingangen op zijn), heeft dan ook mijn voorkeur. Zijnde een
langdurig en nauwkeurig karwei, waar men aanmerkelijk minder eer mee inlegt dan
met filosophische beschouwingen over de historische taak van de archivaris. Maar mis
schien willen de auteurs mij eens uitleggen wat ik mij bij dat 'breder perspectief', dat
nodig zou zijn voor de op historisch onderzoek afgestemde inventarisatie, moet voor
stellen. Ik leer namelijk graag iets bij en bovendien ben ik dol op een zo breed mogelijk
perspectief, al vrees ik dat dit voor een eenvoudige archivaris uit de provincie onbereik
baar zal zijn.
W.A. Fasel
[184]
Naar aanleiding van het artikel door G. Kouwenhoven en J. Verseput in NAB 86 (1982)
aflevering 1, pag. 66-67 betreffende het gebruik van 'broomtrifluormethaan als
blusstof voor branden in archiefdepots' zou ik het volgende willen opmerken:
Het meest onschuldige middel om brand te bestrijden vanuit het archiefbestand bezien
is koolzuurgas dan wel koolzuursneeuw. Om deze reden is het dan ook als blusmiddel
aanbevolen in het rapport van de commissie Regeling Archiefruimten.
Uiteraard is koolzuur bij een onoordeelkundig gebruik niet zonder risico's voor de
mens. Voor het blussen van kleine branden is het echter zeer goed bruikbaar terwijl een
geoefende brandweer bij grotere branden weinig risico zal lopen.
Water is slechts in noodgevallen toegestaan voor het blussingswerk in archieven. Door
het water zal er uiteraard schade ontstaan maar wanneer er een 'rampenplan' bestaat
dan is deze schade beperkt te houden door het direct invriezen van de getroffen ar
chiefstukken. Bovendien zal een juist gebruik van archiefdozen in een archiefbewaar
plaats de waterschade aanzienlijk beperken. Uiteraard brengt het gebruik van water
weinig risico's voor de mens met zich mee.
Het gebruik van de vele typen halogeen-organische blusmiddelen zoals de halon-
soorten en ook het in het artikel vermelde broomtrifluormethaan is in elk geval niet
zonder risico's, zo al niet voor de mens dan in elk geval voor de archiefstukken. Bij
aanraking met vuur kunnen de in het blusmiddel aanwezige halogenen vrijkomen en
een zware aantasting van de archiefstukken veroorzaken, een aantasting die moeilijk zo
niet onmogelijk ongedaan te maken is. Het mag dus zo zijn dat het in het artikel ge
noemde preparaat voor de mens onschadelijk is, voor de archiefstukken die wettelijk in
een zo goed mogelijke staat bewaard dienen te worden is dat niet zonder meer te stellen.
Voordat tot advisering tot het gebruik van een dergelijk blusmiddel als het onderhavige
Halon 1301 kan worden overgegaan dient mijns inziens eerst een uitgebreid onderzoek
verricht te worden naar de eventuele schadelijke effecten van een dergelijke blusmiddel
op de archiefstukken zowel van het middel zelf als van de bij een brand optredende ont
ledingsproducten en de combinatie daarvan met andere verbrandingsproducten. Pas
wanneer de daarbij gevonden resultaten aangeven dat het middel minder schadelijk is
dan de tot dan toe geadviseerde producten mag tot een advisering in positieve zin, en
misschien zelfs tot een verplicht voorschrijven, worden overgegaan.
Op grond van de bovenstaande overwegingen lijkt mij dat de conclusie van de heren G.
Kouwenhoven en J. Verseput op zijn minst zeer voorbarig is.
Dr. B. A. H. G. Jütte (adjunct-directeur van het centraal laboratorium
voor onderzoek van voorwerpen van kunst en wetenschap te Amsterdam)
In de volgende aflevering van het Archievenblad zal de hoofdinspecteur voor het brandweerwezen
reageren op het artikel van de collega's Kouwenhoven en Verseput.
[185]