waar vorige generaties hadden gestudeerd, legde hij het doctoraalexamen geschiedenis af bij Gerretson, die ook zijn promotor was. Enkele maanden slechts lagen tussen het doctoraal en doctoraat. Teruggekeerd nam Coolhaas als bestuursambtenaar zitting in de Volksraad, welke functie hem in Batavia bracht. Hij was van mening dat men door dit werk beter kennis kon nemen van wat de Indonesiërs en vooral de nationalisten dachten. In die tijd werd hij ook secretaris van de afdeling geschiedenis van het Bataviaasch Genootschap, de eerste bestuurlijke functie in de wetenschappelijke wereld, die in Nederland door vele gevolgd zou worden. Repatriëring vond plaats in 1939, zodat hij gedurende de tweede wereldoorlog niet in Indië was. Hij behield zijn verlofsalaris en begaf zich in het Rijksarchief. Dit was, zoals hij zei in een interview met redacteuren van Itinerario,4 een keerpunt in zijn leven. Hij stortte zich op het archiefmateriaal en gebruikte dit voor een bronnenpublicatie, nl. een aanvulling op de grote Coen-uitgave van Colenbrander.5 Deze had de brieven van Coen uitgegeven, maar niet die aan Coen waren gericht. Om het beeld van de handelingen van de Nederlanders in die jaren compleet te maken zette hij zich tot het publiceren van die stukken, voor zover niet elders afgedrukt. Naast dit werk hield hij zich bezig met de koloniale geschiedenis van Engeland en Frankrijk. In 1946 kwam de gelegenheid naar Indië terug te keren. Ditmaal niet alleen maar in ge zelschap van zijn vrouw, Elisabeth Korpershoek, zijn rechterhand en kameraad tot aan zijn dood. Coolhaas kreeg nu een functie aan het Landsarchief te Batavia, weldra om gezet in een voorlopige aanstelling tot landsarchivaris. Tegelijkertijd was hij buitenge woon hoogleraar aan de Universiteit van Indonesië. Het waren moeilijke tijden, want een regeling van de verhouding patria en kolonie was nog niet tot stand gekomen. De politieke spanningen vonden hun weerslag in het beleid ten opzichte van het archief. Zou bij een overdracht van de souvereiniteit bij de nieuwe regering voldoende be langstelling bestaan voor deze instelling om het bedrijf gaande te houden? Erger nog zou het zijn als extremistische groepen de sporen van het koloniale verleden zouden wil len uitwissen door de stukken te verbranden. Een minder drastische, maar wel onaan gename maatregel zou zijn sluiting van het Landsarchief voor Nederlandse bezoekers In 1946 en 1947 bereikte de Algemene Rijksarchivaris jhr. Graswinckel van particuliere zijde een suggestie om heimelijk stukken uit Batavia naar Nederland over te brengen en wel stukken die niet in Nederland aanwezig waren zoals b.v. het notarieel archief.6 Coolhaas en ook Graswinckel reageerden hier negatief op, omdat dit politiek hoogst ongelukkig zou zijn. Het zou het beeld van de onbetrouwbare Hollander dat opgeld deed alleen maar versterken. Het herkomst-beginsel speelde in deze overweging geen rol. Het alternatief was fotograferen op grote schaal, hetgeen zou kunnen geschieden door de Topografische Dienst, die een man beschikbaar had, maar het geld en het ma teriaal, in die jaren na de oorlog schaars, moest uit Nederland komen. Coolhaas bere kende dat f 25.000 voldoende zou zijn, maar Graswinckel zag geen kans dit bijeen te 4 Itinerario vol. III (1979) 2, 18-33. I J.a^.PieterSZ' C°en' Bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indië. I.-VI. 's-Gravenhage 1919-1934 ARA, Archief van het archief 7, 270. brengen. De zaak sluimerde tot eind 1949, toen Coolhaas opnieuw de ARA benaderde. Hij deed dit in strikt vertrouwelijke brieven, die door Graswinckel onder een gewoon agendanummer werden beantwoord. In een nota van november van dat jaar 'Stukken uit het Landsarchief welke om een of andere reden van de overdracht aan de Verenigde Staten van Indonesië dienen te worden uitgezonderd.'7 gaf hij een uiteenzetting over verschillende typen materiaal. Hij splitste het archief in twee delen met als grens het jaar 1816. Het materiaal voor 1800 is politiek niet belangrijk, maar cultureel wel. Veel hiervan berustte reeds in afschrift in Nederland en het zou dus overgedragen kunnen worden. Maar bij niet overdracht en mettertijd misschien volgende verzending dier stukken naar Nederland zou de voornaamste bron voor de geschiedenis van Indonesië van ca 1600 tot 1800 uit dit land worden weggenomen'De notariële archieven zou den zeker in Jakarta moeten blijven'zij bevatten zoveel gegevens over Indonesiërs en vreemde oosterlingen dat ze van meer dan alleen Nederlandsch belang zijn'Daar de onzekerheid groot bleef zou verfilmen als enige mogelijkheid overblijven. De tijd drong echter want in juni 1950 zou de Topografische Dienst overgaan in Indonesische handen en dan zou filmen niet meer mogelijk zijn. Het gehele jaar werd beheerst door misverstanden. Brieven uit Den Haag werden per zeepost verzonden, ministers die als intermediair zouden optreden, lieten dit na. Het leek of de regering niet erg geinteresseerd was, terwijl aan de kant van de ARA een ze kere angst bestond, want hij zou het liefste zien, dat als er gefilmd werd, dit zonder tam-tam en onopgemerkt zou geschieden.8 Toen Coolhaas eind 1950 in Nederland terug was en een bezoek bracht op het ARA bleek Graswinckel in de veronderstelling te verkeren dat alles voor de verfilming geregeld was, dat een apparaat in Jakarta aanwezig was en dat de archivist van het voormalige landsar chief onderweg was naar Nederland om de laatste maatregelen te treffen. Samen togen de heren toen naar het departement van Uniezaken, waar alles wachtte op toestemming van de Uniecommissie voor Culturele zaken, die nauwelijks functioneerde. Na een gesprek bleek dit toch niet nodig en kon volstaan worden met toestemming van de autoriteiten in Jakarta voor verfilming door Nederlanders met Nederlandse apparatuur.9 Of die ooit verkregen is of dat verdere stappen zijn gedaan om tot verfilming te komen, blijft duister. De correspondentie van het ARA geeft in deze geen opheldering, gefilmd werd er in ieder geval niet. Na zijn terugkeer in Nederland werkte Coolhaas tot zijn benoeming als hoogleraar op het KIT in Amsterdam. In 1955 volgde zijn aanstelling aan de universiteit van Utrecht voor het vak geschiedenis der betrekkingen van Nederland (en andere landen) met de overzeese wereld. Het is niet mogelijk om in een kort bestek een overzicht te geven van alles wat Coolhaas in zeer diverse tijdschriften in binnen en buitenland heeft geschreven.10 Slechts op zijn magnum opus zou ik nader willen in gaan. 7 ARA, Archief van het archief 16, bijlage bij A 183 8 ARA, Archief van het archief 15, Graswinckel aan het departement OKW, 13 maart 1950. 9 ARA, Archief van het archief 18, Coolhaas aan mejuffrouw Hoogendijk, 1 december 1950, A 526 10 Daarom is een lijst van literatuur toegevoegd die echter verre van vodedig is. [12] [13]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1982 | | pagina 9