eisen voor klimaatbeheersing op dat die gegroeid zijn uit ervaring en er twee mogelijk
heden zijn: of men houdt de temperatuur op 16-18°C en de vochtigheid op 50 a 55%,
of men laat de temperatuur variëren en houdt de vochtigheid constant, eveneens op 50
a 55%.
Het materiaal kan zich daarbij dan enigszins aanpassen. Door toe te staan dat de tem
peratuur varieert kan men energiebesparing bereiken door in zomer en winter de meest
geschikte temperatuur te kiezen. Tevens bespaart dat energie door minder behoefte aan
drogen of bevochtigen van,de aangevoerde lucht. De verlichting is z.i. overal bedroe
vend. Zeker waar fragiele stukken aanwezig zijn, is een verlichting van 50 a 75 lux het
maximum. Thans beantwoordt geen enkel archiefdepot aan die eis. Ook zijn er veel
lampen met een teveel aan ultravioletstraling in gebruik, vooral omdat men kale TL-
buizen zonder UV-filter gebruikt. Indirect licht bevat een hoog aandeel aan UV-
straling, direct licht geeft temperatuuroverlast. Ook kan deze optreden wanneer pren
ten e.d. in stalen kasten pal onder een raam opgeborgen zijn.
Mr. Caspar van Heel vraagt of het argument van UV-straling ook geldt wanneer alle ar
chivalia in archiefdozen opgeborgen zijn. Volgens dr. Jütte dan niet, maar lang niet al
les is in dozen opgeborgen.
Mr. Ribberink wijst erop dat het met ramen in een depot veel prettiger werken is en ook
minder vaak de TL-verlichting zal branden; bovendien kan bij storing in de klimaatre
geling teruggevallen worden op natuurlijke ventilatie. Dr. Jütte raadt af om ramen voor
natuurlijke ventilatie te gebruiken; op die manier haalt men juist de milieuvervuiling
naar binnen. Wanneer er een calamiteit plaatsvindt kan men beter de ramen potdicht
houden i.p.v. open te zetten, mits men overigens volgens onze voorschriften heeft ge
bouwd. Mr. Ribberink wijst op de veelvuldige storingen in de klimaatbeheersingsappa-
ratuur.
Dr. Jütte blijft bij zijn standpunt en voegt daar aan toe dat dozen wel licht, maar geen
van buiten komend S02 tegenhouden. Ook de heer Willemsen ondersteunt dat; als men
ramen toch niet mag openen verdient het z.i. aanbeveling er in het geheel geen aan te
brengen. Hij acht het depot ook geen geschikte werkplaats; men dient daar slechts te
verblijven voor het ophalen en terugbrengen van stukken. Indien men van depots een
werkplaats wil maken, heeft men een ruimtelijk gezien zeer slechte constructie in verge
lijking met de gewone kantoorruimten en komt men ook in botsing met t.z t de Ar
beidsomstandighedenwet en thans de Veiligheidswet. Men zal nooit lang in depots mo
gen werken; eventueel kunnen de ambtenaren met klachten komen. Bij mensen die in
koelcellen, doka's en laboratoria werken kan aanpassing van werktijden etc. ook; dit is
een beheersprobleem. Mr. Ribberink acht het gezien de praktijk niet irreëel om met een
ca. 1 /z uur per dag werken in een depot rekening te houden. Dr. Jütte vraagt hem daar
op of de stukken of het personeel voorgaan. Z.i. dient men niet langer dan een kwartier
achtereen in een depot te werken. Mr. Ribberink acht dit echter niet reëel. De voorzitter
merkt op dat als werken in depots een geaccepteerde gang van zaken is, ook andere ei
sen in het geding gebracht zullen kunnen worden. Men zal dit telkens ad hoe moeten
bekijken en alles aan de omstandigheden aan moeten passen.
Dr. Jütte merkt op dat de ervaring in musea, waar men vaak geblindeerde ramen of ra
men met diverse lagen beschermende stoffen had, is dat men werken en bewaren zoveel
mogelijk moet scheiden. De heer Willemsen voegt daaraan toe dat de vraag hoe lang
ambtenaren onder dergelijke omstandigheden redelijk kunnen werken een beheerspro
bleem is, dat eventueel weerspiegeld kan worden in de werktijden, salariëring e.d.
De voorzitter kan zich voorstellen dat dit probleem bij de commissie zeer sterk gespeeld
heeft, en dat zulke problemen zich ook kunnen voordoen bij de architectonische aspec
ten - men krijgt nl. zeer grote eentonige vlakken muur. De heer Schoute meent dat er
toch wel eens een groot probleem kan ontstaan als een machine hapert en een zeer grote
schade kan ontstaan, waardoor teniet gedaan wordt wat in vele jaren is opgebouwd.
Dr. Jütte verwijst naar punt 7.1.5 waar daarmee rekening gehouden is. Op de vraag van
de voorzitter hoe reëel dit is, antwoordt de heer Willemsen dat wanneer de installatie
niet werkt er geen mogelijkheden zijn - in ieder geval geen open ramen. Het ware z.i.
aan te bevelen wanneer de inspecteurs de lay-out op dit punt eens wilden nagaan om in
geval van calamiteiten toch iets te kunnen doen. Dr. Jütte meent dat de uitwerking van
dit probleem beter aan een installatiebureau overgedragen kan worden.
De heer M. J. Voorzee vraagt of het wel nodig is dat bescheiden die na 50 jaar overge
bracht zijn en dus de in de tussentijd opgetreden gevaren overleefd hebben, nog wel
met zulke strenge eisen omringd worden. Dr. Jütte verwijst naar hoofdstuk 9: daar
worden geen al te stringente eisen aan archiefruimten tijdens de dynamische fase
gesteld. Z.i. brengt iedere dag dat de bescheiden nog niet overgebracht zijn schade met
zich mee en daarom zou hij graag kortere termijnen bij het overbrengen hanteren. De
heer Voorzee vreest dat de bestuurders niet graag zware eisen zullen willen stellen t.a.v.
de nog over te brengen archieven, en dat men graag een beroep op de overgangsbepalin
gen zal doen. De heer Willemsen merkt op dat in hoofdstuk 9 al bepleit is om de over
brengingstermijnen te verkorten.
Dr. Ketelaar komt terug op de opvang van de gevolgen van een defect aan een techni
sche installatie en waarschuwt ervoor dit probleem door te schuiven naar de technici.
Ook zal er nooit extra geld beschikbaar zijn om noodapparatuur aan te schaffen. Hij
verwijst naar het nieuwe Public Record Office te Kew waar geen noodapparatuur is
omdat dat te duur zou zijn en men thans allerlei lapmiddelen verzonnen heeft om de ge
volgen op te vangen. Hij meent dat we zo weinig mogelijk afhankelijk moeten zijn van
de techniek. Dr. Jütte acht het zeer goed mogelijk om allerlei noodvoorzieningen al di
rect in de apparatuur in te bouwen zonder dat dit sterk prijsopdrijvend werkt. Dit geldt
b.v. ook voor voorzieningen voor noodstroom. Wel dient er altijd een voorziening te
zijn dat wanneer de installatie uitvalt meteen alle kleppen dicht gaan. De commissie
geeft hieraan, zoals gezegd, de voorkeur boven de mogelijkheid zonder meer buiten
lucht in te laten. De heer Willemsen voegt daar aan toe dat bij een modern gebouw een
moderne installatie hoort. Zoals ieder publiek gebouw van noodstroomvoorzieningen
voorzien wordt, dient dit ook voor archiefgebouwen te geschieden. Zo niet, dan zal
men wellicht problemen krijgen met Bouw- en Woningtoezicht. Op de vraag van dr.
Ketelaar of dat ook geldt voor zulke gevallen als wanneer een kabel door b.v. een graaf
machine stukgetrokken wordt, antwoordt hij dat dat zonder meer het geval dient te zijn
en verwijst naar een recentelijk voorgevallen storing te Den Haag, waar vele gebouwen
over noodvoorzieningen bleken te beschikken. Het is z.i. zuiver een kwestie van goed
ontwerpen.
[9]
[8]