eigenlijk met het handboek van Duchein vergeleken kan worden. Waar drs. Winsemius
denkt dat de meeste rampen gebeuren door onwil, meent de heer Schoute dat domheid
de reden is. Z.i. gaat er thans te veel met de natte vinger. Wanneer een gemeente een
maal zover is dat men wil bouwen, wil men ook wel góed bouwen. Een goed gebouw is
echt niet duurder dan een slecht gebouw.
De voorzitter bepleit om alles in samenhang te bekijken, maar blijft vrezen dat het geen
sinecure zal zijn om een AMvB te maken die ook weer niet al te vaag is, want daar
schiet men ook weer niets mee op. Hij meent dat een voortreffelijke basis gelegd is,
maar dat het niet aangaat om alleen maar het rapport met een nota van wijzigingen bij
CRM in te dienen. Het iijkt hem geboden het werk eerst voort te zetten. De heer Schou
te vraagt de aanwezigen, wie praktische ervaring heeft op het gebied van het bouwen
van archiefbewaarplaatsen. Mr. Ribberink haakt hier op in met de bekentenis dat hij
het bouwen altijd zeer moeilijk gevonden heeft. Hij heeft zich ook bij bibliotheken geo
riënteerd en heeft veel archieven bezocht. Het stadsarchief van Keulen blijft bij hem fa
voriet. Hij kent veel nut toe aan de thans geformuleerde temparatuureisen en erkent dat
er ook wel eens naast gekleund is. Archiefgebouwen zijn ook vaak een wanhoop voor
architecten. De heer Schoute bevestigt dat architecten vaak ontstellend weinig van ar
chieven weten.
De heer J. Eefting heeft ervaring opgedaan bij de bouw van een nieuw gemeentehuis te
Eefde en heeft toen veel problemen gehad bij het opstellen van de technische eisen. Hij
heeft het gevoel dat nu overal maximumeisen gesteld zijn en bepleit ook het opstellen
van minimumeisen. Drs. Berkenvelder repliceert dat in dit rapport, dat van een optima
le situatie uitgaat, de minimum- en maximumeisen identiek zijn.
Drs. Winsemius stelt voor de algemene discussie af te sluiten met de conclusie dat er
veel met het rapport gedaan kan worden, en dat ondanks enige kritiek best op die basis
gewerkt kan worden. Te benadrukken ware dat het formuleren van de AMvB het
grootste probleem is, maar dat die AMvB toch wel nodig is. Het dunkt dr. Ketelaar be
langrijk dat er een aanbeveling komt wie verantwoordelijk wordt voor de aanpassing
van het handboek e.d. Té vaak gebeurt het dat alles bij het oude blijft omdat er nie
mand is om het bij te werken. Hij oppert de mogelijkheid om in het kader van de VAN
een soort permanente commissie in het leven te roepen die de informatie bijhoudt, zo
dat een bouwheer-archivaris altijd over een bijgewerkt handboek kan beschikken.
Eventueel zou dat losbladig kunnen zijn. De voorzitter wenst dat de commissie t.a.v. de
voortzetting van de activiteiten met voorstellen komt. Dr. Jütte voegt daar aan toe dat
de eisen zeer snel veranderen, zodat een permanente commissie het meest aanbevelens
waardig is. Drs. Winsemius merkt over de eisen inzake de situering op dat het rapport
meer aandacht schenkt aan de ambtenaren dan aan hun stukken. Daardoor is een aan
tal bepalingen met elkaar in strijd. Wat de eisen inzake ligging betreft dient ook verbo
den te worden het bouwen dicht bij koppelnetten, energiestations e.d. Over de bouw
constructie merkt hij op dat die in het algemeen veel beter brandwerend is dan bepaalde
onderdelen ervan. Zo zal gewapend beton al gauw een brandwerendheid van 360 minu
ten bezitten, terwijl de deuren dit niet hebben. Aangaande de temperatuur en vochtig
heidsgraad is zijn ervaring dat wanneer men vrij stringende eisen aan de klimaatbeheer
sing stelt, de apparatuur vrij slecht is. Hij acht het niet raadzaam om ventilatie op nor-
[6]
male wijze totaal onmogelijk te maken en bepleit dat de afstemming van de normen
e.d. iets nauwkeuriger dient te geschieden, met name de normen over luchtvervuiling.
Het zou afhankelijk van de situering dienen te zijn of ramen e.d. toegestaan kunnen
worden.
Hierna schorst de voorzitter de vergadering voor de lunchpauze.
Na de hervatting beantwoordt drs. Berkenvelder de opmerkingen over de situering.
Ook hier heeft de commissie de minimumeisen genomen; gaarne had de commissie
geadviseerd om nieuwbouw van archieven in het kader van bestemmingsplannen te rea
liseren, doch dit is een desideratum. Thans zal men maar ter plaatse de mogelijkheden
en gevaren moeten bekijken. In het rapport is alleen uitgegaan van een goede bereik
baarheid (waarbij ook aan de brandweer gedacht is), zodat al te smalle straten daar
door niet in aanmerking kunnen komen, doch dit kan niet in zijn algemeenheid gere
geld worden en zal steeds ad hoe bezien moeten worden.
Over de voorschriften inzake brandwerendheid merkt ir. J. W. Scherjon (Inspectie van
het brandweerwezen) op dat de eisen worden gerelateerd aan de vuurbelasting (in
kg/m2) waarvoor standaarden ontwikkeld zijn. Het heeft geen zin de brandwerendheid
in minuten hoger te stellen dan de vuurbelasting. De verschillen tussen buiten- en bin
nenmuren zijn dan ook logisch te verklaren. De brandweer eist geen hogere brandwe
rendheid van deuren dan 60 minuten, en daarom worden zwaardere standaarddeuren
vrijwel niet gemaakt. Deze normen zijn mede berekend voor een tijdstip dat de brand
weer niet kan worden ingezet. Pas indien het aspect inbraakbeveiliging in het geding is,
wordt de deur veel zwaarder uitgevoerd. De voorzitter stelt voor dat de commissie zich
toch wat duidelijker uit zal laten t.a.v. de verschillen in brandwerendheid om eventuele
verwarring te voorkomen. Wel merkt hij op dat aangrenzende ruimten vaak van
bestemming kunnen veranderen, zodat daar wel rekening mee gehouden dient te wor
den.
De heer Willemsen benadrukt dat gezien de relatie omgeving-bewaarplaats de eisen niet
tegenstrijdig zijn. De gestelde eisen gelden steeds voor het zwakste gedeelte van de
constructie.
Drs. Winsemius gaat er van uit dat in een bewaarplaats nooit vuur aanwezig is, zodat er
alleen bedreigingen van buitenaf zijn. Ook weet hij dat TNO deuren met een brandwe
rendheid van 360 minuten getest heeft. Bij de brandweer bestaat echter veelal de over
tuiging dat wanneer een brand niet in 6 uur te blussen valt, de boel maar uit moet bran
den. Ir. Scherjon bestrijdt dit; de eisen moeten op reëele gronden gesteld worden en als
men meer wil en gedaan krijgt is daar niets op tegen, doch hier is volstaan met de mini
mumeisen.
De heer Schoute vraagt of er - gezien het feit dat ramen in een depot een lek vormen in
de brandwerendheid - geen constructie te bedenken is die de voordelen van beide syste
men heeft. Ir. Scherjon antwoordt dat ramen in depots ongewenst zijn i.v.m. de scha
delijke werking van licht en oorlogsgevaar, maar dat de bezwaren vanuit het oogpunt
van brand dit niet verbieden. Er zijn wel ramen met een brandwerendheid van 60 minu
ten. De heer Willemsen voegt aan de genoemde redenen nog toe, de onwenselijkheid
van natuurlijke ventilatie, gevaar voor inbraak en relletjes. Dr. Jütte merkt t.a.v. de