Historische demografie. de niet-archief-gerichte probleemstellingen van onderzoekers en de gegevens van en in de archie ven en inventarissen: de brugfunctie (a.3). Voor de argumentatie verwijs ik naar Dekker's betoog in het Nederlands Archievenblad van 1972 op bladzijde 329 tot 340 (term op blz. 330) en naar het rapport van de commissie 'Rijksarchiefdienst en historisch onderzoek', d Het profiel van de chef-studiezaal, zoals ik mij dat voorstel, ziet er als volgt uit: 1 Een persoon die naar de onderzoekers toe staat voor de minimum-dienstverlening; 2 een persoon die zelf behoorlijk deskundig is op één wetenschapsgebied (dat mag ook lokale of regionale geschiedenis zijn) en op dat terrein ook zelfstandig wetenschappelijk onderzoek ver richt dat zijn neerslag vindt in lezingen en publikaties; 3 een persoon die deskundig is op het terrein van de institutionele geschiedenis van de instellin gen waarvan de dienst archieven beheert. Hij kan voor elk archief de vragen beantwoorden in de reeks: wie deed wat, waar en wanneer, hoe en waarom, en hoeveel? 4 hij is zodanig op de hoogte van de overige wetenschapsgebieden dat hij aanvoelt wanneer hij de onderzoeker met de specifiek deskundige in (en eventueel buiten) de archiefdienst in contact moet brengen. e 'Een chef-studiezaal dient na gebleken bekwaamheid en voldoende ervaring ingeschaald te worden in de rangen van hoofdcommies. Bij grotere archiefdiensten komen degenen die daar bij tevens leiding geven in aanmerking voor de referendarisrangen, óók de middelbare archief ambtenaren. Dienstverlening en economische geschiedenis f Over het terrein en de inhoud van de economische geschiedenis bestaat geen overeenstemming tussen haar beoefenaren. Dat blijkt reeds uit de dertig verschillende definities die de vroegere rijks archivaris B. H. Slicher van Bath tot 1965 heeft verzameld (A.A.G.-Bijdragen 14(1967) 105-228, in het bijzonder blz. 197-206). Als grootste gemene deler kan men betogen dat de economische ge schiedenis zich bezighoudt met de bestudering van welvaartsverschijnselen in het verleden. Doch deze omschrijving vereist invulling naar economische orde (kapitalistisch, gemengd of marxistisch), economische variabelen en wetenschappelijke methoden. g Velen, waaronder ikzelf, zijn van mening dat economische geschiedenis niet beoefend kan wor den, zonder tegelijkertijd met sociale geschiedenis, rechtshistorie, demografie en agrarische ge schiedenis bezig te zijn. h Volgens sommigen moet de economische geschiedenis primair beoefend worden met methoden die eigen zijn aan de economie. Ik meen dat de methoden van het 'gewone' historisch onderzoek additioneel onmisbaar zijn. De toepassing van de economische methoden houdt in, dat wordt ge tracht economische verschijnselen uit de verschillende sectoren van het maatschappelijk leven door middel van statistische bewerkingen in wiskundige vergelijkingen te vatten en uit die vergelijkingen een zodanig mathematisch model op te bouwen, dat de verschijnselen van het verleden ermee ver klaard en die in de toekomst ermee voorspeld kunnen worden. In dit verband werden de termen in tegrale economische geschiedenis, cliometrie, New Economie History en maatschappijgeschiedenis toegelicht, mede aan de hand van een multipele regressieanalyse. Daarmee werd tevens gepoogd te verklaren om welke redenen de beoefenaren van de economische geschiedenis in onze studiezalen zoveel archiefbescheiden in korte tijd kunnen doorwerken. Conclusies en actiepunten i In de persoonlijke benadering van de bezoekers (a. 1) kunnen wij ons meer bekwamen door het aanleren van eenvoudige technieken. j De economische geschiedenis beslaat zo'n groot en belangrijk onderzoeksterrein dat ik de aan stelling van een econoom of HEAO-er als archiefambtenaar bij elke archiefdienst nodig acht. De zorg voor moderne archieven onderstreept die noodzakelijkheid. k Wanneer iemand voldoende voorkennis heeft van wiskunde, beschrijvende statistiek en boek houding acht ik het mogelijk in ongeveer 25 lesuren de basiskennis te leggen, die nodig is voor de brugfunctie van de chef-studiezaal op het terrein van de economische geschiedenis. 1 De kennis zou op drie manieren verworven kunnen worden: [70] 1 Door opname van de vakken wiskunde en statistiek voor archivarissen, automatisering, boek houden, bedrijfseconomie en kennis van de sociaal-economische instellingen in het gewone lesprogramma en de nascholingscursussen van de rijks archiefschool. Die oplossing acht ik de beste en de goedkoopste. Zij is mij het liefste. Ik heb mijn sombere verwachtingen over de rea lisering van deze oplossing geuit; 2 door avondstudie of gedeeltelijke dagstudie, eventueel ten dele schriftelijk. Ik heb geadviseerd bij wiskunde en statistiek te beginnen; 3 door met gelijkgestemde collega's niet langer af te wachten of 'ze' iets doen, maar zelf de cur sussen te organiseren. Theo Huijs. De historische demografie bestudeert statistische informatie over de stand en het verloop van de bevolking in het verleden. Daarbij wordt vaak gebruik gemaakt van materiaal dat niet om demo grafische redenen werd samengesteld. Geschreven bronnen die voor de demografie bruikbaar kunnen zijn en die door onderzoekers op het veld van de historische demografie zijn gebruikt in Nederland zijn o.a. registers van haardste den, schoorstenen, besterften, weerbare mannen, hoofdgelden, afgegeven of ontvangen acten van indemniteit, cautie of attestatie, lijsten van communicanten e.d. Om er demografische informatie aan te kunnen ontlenen moeten dergelijke bronnen eerst worden 'bewerkt': als we weten hoeveel huizen er op een gegeven moment in een plaats stonden kunnen we, als we ook nog het gemiddel de aantal bewoners weten, de totale bevolkingsomvang schatten. Van zeer grote waarde zijn ook de (kerkelijke)registers van dopen, huwen en begraven, sinds 1811 voortgezet in de burgerlijke stand. Helaas zijn er maar weinig bronnen van direct demografische aard bewaard gebleven: volkstellingen. Sinds 1829 wordt de bevolking van Nederland elke tien jaar geteld. In de negen tiende eeuw neemt de omvang en de betrouwbaarheid van het statistische materiaal toe. Sinds 1945, maar vooral sedert een internationaal congres in Parijs in 1950, wordt er steeds meer onderzoek naar de bevolking in het verleden verricht, vooral in Engeland en Frankrijk. Ook in Nederland zijn er in de laatste jaren verschillende belangwekkende publicaties verschenen. Vooral de afdeling Agrarische Geschiedenis van de Landbouwhogeschool in Wageningen heeft het historisch-demografisch onderzoek gestimuleerd. Er is in het algemeen veel tijd nodig voor het nauwkeurig verzamelen van het materiaal en voor het verwerken. Vooral wanneer volgens de door de Fransen L. Henry en M. Fleury ontwikkelde methode van de gezinsreconstructie wordt gewerkt. Daarbij worden alle gezinnen in een bepaalde plaats over een periode van zeker een eeuw teruggezocht en samengesteld op grond van de D.T.B. De historische demografie kan nuttige aanvullende informatie schenken aan de historicus en vormt voor de beoefenaren een bron van vreugde. Er kan door kennis van het verloop van de be volking in een bepaalde periode bijvoorbeeld meer worden begrepen van de economische politiek van een regering of van een aggressieve buitenlandse politiek. Het historisch-demografische on derzoek heeft bovendien allerlei gegevens over het leven van de mensen en hun reageren op schok kende verschijnselen aan het licht gebracht. Een paar belangrijke/belangwekkende publikaties in Nederland zijn: Een groot aantal nummers van de A.A.G.-bijdragen verzorgd door de Afdeling Agrarische Ge schiedenis van de Landbouwhogeschool te Wageningen. D. E. H. de Boer, Graaf en grafiek. Sociale en economische ontwikkelingen in het middeleeuwse 'Noordholland' tussen 1345 en 1415. H. A. Diederiks e.a., Een stad in achteruitgang. Sociaal-economische studies over Leiden in de 18e eeuw. H. van Dijk, Rotterdam, 1810-1880. Aspecten van een stedelijke samenleving. [71]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1982 | | pagina 38