Seminar chefs studiezaal, 27-28 oktober 1980. In het in 1977 door het Convent van rijksarchivarissen aanvaarde rapport 'Rijksar chiefdienst en historisch onderzoek' is o.m. aandacht besteed aan de rol van de chef studiezaal bij de begeleiding van de historische onderzoeker. Het rapport dringt aan op aanpak van de selectie en verdere vorming van de chefs studiezaal. Tot nu toe worden de chefs studiezaal te eenzijdig getraind in de methodiek van het genealogisch onder zoek. De invoering van zelfbediening voor grote groepen genealogen moet kunnen lei den tot verbetering van de service aan de andere onderzoekers. Als eerste stap in de richting van een in de toekomst in samenwerking met anderen op te zetten vormingsprogramma organiseerde de rijksarchiefdienst op 27 en 28 oktober 1980 een 'seminar chefs studiezaal'. Beoefenaren van zes historische disciplines behandelden de stand van zaken op hun vakgebied, de heuristische problemen met name op archief- gebied enz. Drs. Th. P. M. Huijs, adjunct-gemeentearchivaris van 's-Gravenhage, be handelde de economische geschiedenis, drs. G. J. Mentink, rijksarchivaris in Gelder land, de sociale geschiedenis, drs. P. D. 't Hart, wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de rijksuniversiteit te Utrecht, de historische demografie, dr. F. C. J. Ketelaar, plv. algemeen rijksarchivaris, de rechtsgeschiedenis, dr. C. Dekker, rijksarchivaris in Utrecht, de historische geografie en drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, chartermeester I bij het rijksarchief in Utrecht, de kerkgeschiedenis.1 Voor het seminar waren uitgenodigd de chefs studiezaal van de rijksarchieven en de middelbare archiefambtenaren met als hoofdfunctie die van chef studiezaal van de gro te gemeentearchieven van Amsterdam, Leiden, 's-Gravenhage, Rotterdam en Utrecht. Andere middelbare archiefambtenaren van de afdeling Externe Dienstverlening van de rijksarchieven, de afdeling Rijksarchiefinspectie, de Kaartenafdeling van het algemeen rijksarchief, het CRPA en het Hulpdepot Schaarsbergen konden het seminar eveneens bijwonen. De tijdens het seminar gehouden enquête onder de 36 deelnemers bracht o.m. het vol gende aan het licht. 1 De aan de deelnemers uitgereikte syllabi van 't Hart, Dekker en Leeuwenberg zijn hierna op genomen, evenals een samenvatting van de voordracht van Huijs. Een bewerkte tekst van de voordracht van Ketelaar zal in het volgende nummer van het Nederlands Archievenblad wor den gepubliceerd. De bewerkte tekst van de syllabus van Mentink volgt in een der komende nummers van deze jaargang. [68] Aan de inleidingen over historische geografie en historische demografie dacht 83% van de deelnemers heel veel/tamelijk veel in de praktijk te hebben. Voor de andere onder delen zijn de cijfers: rechtsgeschiedenis 78%, sociale geschiedenis 70%, economische geschiedenis 64%, kerkgeschiedenis 18%. De inleiding op de historische geografie bracht voor alle deelnemers (100%) heel veel/tamelijk veel nieuws. Voor de historische demografie lag dit percentage op 90, voor de economische geschiedenis op 76, rechtsge schiedenis op 75, sociale geschiedenis op 73 en kerkgeschiedenis op 14. De lage scores voor kerkgeschiedenis dienen gerelateerd te worden aan het niveau van de voorkennis: slechts 25% verklaarde van de kerkgeschiedenis tevoren weinig of niets te weten. Voor de andere vakken waren de percentages: historische demografie 90, sociale geschiedenis 77, economische geschiedenis 72, historische geografie 67 en rechtsgeschiedenis 54. Bij de sociale geschiedenis vond 63% van de deelnemers dat de inleiding goed op de praktijk was afgestemd. Bij de economische geschiedenis was dit 76%, bij de histori sche demografie 93%, bij de rechtsgeschiedenis en de historische geografie bijna 100%. De inleiding in de kerkgeschiedenis vond men te weinig/niet op de praktijk afgestemd (82%). F. C. J. Ketelaar. Economische geschiedenis. Thema Hoe zou de verhouding tussen de chef-studiezaal (zij/hij) en de wetenschappelijke onderzoeker moeten zijn: eerst in zijn algemeenheid, vervolgens toegespitst op de beoefenaren van de economi sche geschiedenis? Er werd voor dit onderdeel van het seminar geen syllabus uitgereikt. Het betoog bestond voorna melijk uit praktijkvoorbeelden. Het onderstaande kan als een korte, formele samenvatting van het besprokene worden gezien. Dienstverlening in het algemeen a Er is geen onderzoek gedaan naar het verwachtingspatroon van wetenschappelijke onderzoe kers ten aanzien van de dienstverlening door archiefdiensten. Ik moest daarom gesprekken en ei gen belevenissen als uitgangspunt nemen. Op basis daarvan meen ik dat de wensen van de bezoe kers in de studiezalen in afnemende volgorde van belangrijkheid luiden: 1 een correcte en zakelijke, doch tevens ontspannen persoonlijke benadering door medewerkers van de archiefdienst; 2 snelle en betrouwbare service bij het aanvragen, raadplegen, kopiëren en fotograferen van ar chiefbescheiden; 3 deskundige adviezen op vragen van de bezoekers over de mogelijke voortgang van hun onder zoek; 4 een bijgewerkt archievenoverzicht; 5 de plaatsingslijsten, inventarissen en indices in self-service op de studiezaal. b Tijdens het seminar heb ik bepleit dat het bovenstaande het minimum-niveau van externe dienstverlening in de Nederlandse archiefdiensten zou behoren te zijn. Het bereiken van die doelstelling acht ik een taak van de eerste orde. Op langere termijn is de politiek-financiële overle vingskans van de archiefdienst in wezenlijke mate hiervan afhankelijk. c Geen enkele archivaris mag zich laten terugdringen tot een 'aanwijzer van nummertjes'. Die term is van collega C. Dekker. Het is bij uitstek de taak van archivarissen bruggen te slaan tussen [69]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1982 | | pagina 37