bewegen c.q. te ^wingen een aan de eisen verdoende archiefbewaarplaats te stichten of
tot de nodige afmetingen uit te breiden. Daarnaast moest uitgaande van een clausule in
het inspectiebesluit behorende bij de Archiefwet 1918, waarbij gedeputeerde staten ge
machtigd werden de gemeenten en de waterschappen door tussenkomst van de provin
ciale inspecteur hulp te verlenen bij het beheer van de archieven, een inventarisatiebu
reau met een restauratie-atelier worden opgericht. In een dergelijke actieve aanpak
paste Jan Dirk uitstekend. Hij werkte zó hard, dat ik hem herhaaldelijk heb moeten
zeggen, dat het ook wel wat minder kon. Dat hielp niet veel: niemand zou merken, dat
hij toen al leed aan de ziekte, die hem tenslotte noodlottig is geworden. Dat was zijn eer
te na. Het was geen gemakkelijke jongen: de geest der tegenspraak was rijkelijk vaardig
over hem. Deze altijd - en niet alleen voor mij - hinderlijk gebleven eigenschap werd rij
kelijk vergoed door zijn liefde vpor het vak, zijn oprechtheid en zijn hulpvaardigheid.
De stof voor het vakexamen maakte hij zich schijnbaar moeiteloos eigen; op 10 novem
ber 1970 behaalde hij het diploma als hoger archiefambtenaar. Wij begonnen een'
gesprek over een proefschrift betreffende een regionaal zuidhollands onderwerp en ik
gaf hem de ruimte om bepaalde zaken zelfstandig af te handelen: hij hoorde naar mijn
mening tot degenen, die op den duur geschikt zouden worden voor een zelfstandige
functie in het archiefwezen. Zijn aanleg wees duidelijk in de richting van het inventari-
satiewerk.
Helaas bleek Jan Dirk Winsemius niet opgewassen tegen de verleiding: hij werd op 1
april 1972 provinciaal inspecteur der archieven in Friesland met het vaste voornemen in
zijn provincie in de kortste keer een voorbeeldige toestand te scheppen. Met angst en
vrees zag ik hem vertrekken.
Ik moet mij nu enige uitweidingen veroorloven over zaken, die ondei 1 is meestal onder
de dekmantel blijven - mantel der liefde zou hier misplaatst zijn. Na het ambt van alge
meen rijksarchivaris is dat van provinciaal inspecteur de beroerdste betrekking, die er
in het nederlands archiefwezen te vervullen is. De man wordt benoemd omdat het nu
eenmaal moet; het is niet toevallig dat zoveel provinciale besturen gedurende tientallen
van jaren de functie voor een appel en een ei of zelfs om niet aan de rijksarchivaris in de
provincie hebben overgelaten met als gunstig ervaren neveneffect, dat de geïnspecteer-
den niet te veelvuldig noch te nauwkeurig op de vinger), gekeken konden worden. Is de
inspecteur benoemd, dan moet hij het als een uitzonderlijk gelukkig toeval beschouwen
als het onderwerp 'uitvoering Archiefwet' niet in de portefeuille van de grootste onbe
nul binnen het dagelijks bestuur van het gewest is terecht gekomen. Dat ligt voor de
hand, omdat het onderwerp voor een politieke showbink niets oplevert. De inspecteur
moet er op rekenen, dat hij bij de behartiging van het hem opgedragen belang regelma
tig wordt dwars gezeten door degenen onder wier bevel hij - om met de Archiefwet 1962
te spreken - werkzaam is. Doeltreffende assistentie bij die dwarsbomerij wordt verleend
door inktkoelies ter provinciale griffie, die niet zelden daarbij het voortouw nemen -
zoals dat tegenwoordig heet.
Wat nu de geïnspecteerde betreft: men make zich geen illusies. Een nette burgemeester
ten plattelande vraagt U: 'Ik moet nog een zwembad bouwen en een voetbalveld aan
leggen en nu wilt U van mij ook nog een archiefbewaarplaats. Wat moet ik nu eerst
doen?' 'Doen wat de Wet van U verlangt: zorgen voor een goede bewaring van Uw ar
chieven'. Een minder nette burgemeester verzucht: 'Zo'n raadhuis moest zo nu en dan
eens afbranden, dan was meteen het archiefprobleem opgelost'. Waarop men moet
antwoorden: 'Ja dat is zo en dan liefst met de burgemeester er in - dan is dat probleem
ook opgelost'. Een listigaard heeft een oude krant bewaard met een verhaal over wan
toestanden op het Algemeen Rijksarchief en vraagt U: 'Als het zó is gesteld met onze
belangrijkste archieven, wat maakt U zich dan druk over een beetje oud papier van
zo'n dorpje'. Dan moet men vragen of de spreker in zijn jeugd op de catechisatie is ge
weest. Zegt hij: 'Nee', dan is het antwoord: 'jammer, want dan zou U hebben geleerd,
dat men wel naar goede, maar niet naar slechte voorbeelden moet kijken'. Dan heb
ben we nog de bruut, die ronduit zegt: 'Ik geef geen stuiver uit voor die oude rotzooi'.
Hij voelt zich sterk; hij is in de politiek en weet dat het lid van gedeputeerde staten,
dat hem zou moeten aanpakken, hem bij de eerstvolgende verkiezing weer nodig heeft
om te kunnen blijven zitten. Het gevaarlijkste zijn de z.g. belangstellenden: zij be
schouwen de inspecteur als een soort heilsoldaat, die de heilbegerige komt bekeren.
Niet zonder reden is al twintig eeuwen geleden gewaarschuwd voor de farizeeër.
Al met al: men moet of van nature óf door aanwas in andere functies bij het archief
wezen heel wat eelt op zijn ziel hebben om het in het ambt van provinciaal inspecteur
uit te houden. Om in die functie verbeteringen te bereiken moet men onder het uiter
lijk van de argeloze duif de arglistigheid van een slang bezitten. Wie snel en recht op
het doel afgaand iets wil bereiken of een te hoge dunk heeft van de bereidheid van de
verantwoordelijke bestuurders om zich van de in nr. 90 van de editie Schuurman en
Jordens vervatte voorschriften iets aan te trekken, komt onvermijdelijk van een koude
kermis thuis. Let wel, geachte lezer, hier spreekt geen gedesillusioneerd man; ik heb
mij in het ambt van provinciaal inspecteur altijd gevoeld als een ooievaar staande aan
de oever van een kikkervijver en ik heb menige vette kikker naar boven gehaald, al
was het alleen maar c.a. 450 miljoen voor nieuwbouw en uitbreiding van archiefbe
waarplaatsen in mijn ressort. Hoewel ik het gedurende twintig jaar bij het provinciaal
bestuur van Zuid-Holland beter heb getroffen dan wie dan ook, is mijn opvatting ge
worden dat degenen, die vóór de totstandkoming van de Archiefwet 1918 hebben ge
pleit voor de overbrenging van alle oudere archieven van de gemeenten, die geen ar
chiefdienst en een bevoegd archivaris konden onderhouden en voor overbrenging van
de archieven van vrijwel alle waterschappen naar de rijksarchiefbewaarplaatsen, meer
oog hadden voor de realiteit, dan de algemeen rijksarchivaris Fruin, die in zijn com
mentaar op de Archiefwet 1918 - zonder dat hij het zelf geloofd kan hebben - beweert
dat die archieven ter plaatse meer belangstelling vinden. De heer Fruin maakte toen
bonne mine a mauvais jeu. Uit een in het provinciaal archief aanwezig dossier blijkt
dat hij kort te voren vruchteloos geprobeerd had voor rekening van het provinciaal
bestuur van Zuid-Holland op het algemeen rijksarchief een aparte afdeling voor de be
waring van archieven van plattelandsbesturen op te richten, waarvan de provinciale in
specteur Van Rheineck Leyssius het hoofd zou worden. Later - na de oorlog - heeft
mijn voorganger mr. Hommes nog eens geprobeerd zoiets tot stand te brengen in een
nieuw provinciehuis, maar het desastreuse stelsel van de Archiefwet 1918, waarbij ar
chieven gelaten worden onder het beheer van terzake onkundige ambtenaren onder
[25]
[24]