archivarisambt evenals dat van rechter de 'status' van ereambt nog niet helemaal te bo ven was. Wie intussen kennis neemt van het resultaat van zijn kaartonderzoek uit deze jaren, t.w. 'Het auteurschap van de 16de eeuwsche kaarten van het Friesche Bilt'5 waarmee de bundel 'Prof. Dr. O. Opperman 1909-1934' opende, en van 'Jacob van Deventer's kaart van Gelderland van 1556'6, zal getroffen worden door de vaste hand en de nauw keurige observatie op dit specialistische terrein. Maar wie verder op de hoogte is van zijn werkwijze, uit zijn latere functies bekend, vraagt zich af waar het omvangrijke ma teriaal is, dat rond zo'n onderzoek steevast werd opgebouwd. Veel gegevens eruit moeten door werkers op kartografisch terrein zijn benut. Dat de ge noemde Opperman-bundel met Avis' artikel opent, is wel een louter alphabetische zaak, maar moet de toen zeer gerenommeerde meester, gelet op een van diens uitspra ken: 'Ich liebe den Avis', ook om een andere reden hebben aangesproken. Geplaatste artikelen betekenden in die dagen weinig of helemaal niets ten aanzien van een plaats in een archiefformatie. Toen wij zelf in het eind van 1937 bij de Algemene Rijksarchiva ris, Mr. R. Bylsma, informeerden naar mogelijkheid van plaatsing als volontair, was zijn uitspraak: 'Als het gaat om hoogst interessant werk te doen, dan gaarne; gaat het met het oog op een latere betrekking dan geldt een absoluut neen'. Hij rekende voor, dat de eerste vacatures rond 1946 zouden vallen, en wees op een aantal jaren wachten den, waaronder Dr. Avis. Ondanks het omineuze 1946 heeft het geval gewild, dat in 1939 - met één maand ver schil - wij beiden, uiteraard in tijdelijke dienst, in Frieslands rijksarchief mochten aan treden. Avis als adjunct-commies, de ander in provinciale dienst als tweede-klasse ar chiefambtenaar, toegevoegd aan de rijksarchivaris-inspecteur van de gemeente- en wa terschapsarchieven. Hoe broodnodig de versterking van het drie man sterke personeel - rijksarchivaris, leeszaalambtenaar, binder - was, onder de bezielende leiding van Dr. A. L. Heerma van Voss, zal duidelijk zijn als men bedenkt, dat na aankomst resp. in juni en mei 1939 reeds bij het uitbreken van de oorlog in semptember, begonnen werd met het graven van een enorme kelder onder de gehele Kanselarij. Een groot deel der archivalia verhuisde aldra, tot groot ongerief, daarheen en stond een snelle oriëntatie in het bestuurlijk nogal afwijkend Fries gebied behoorlijk in de weg. Het heeft geen enkele zin dieper in te gaan op het sinistere intermezzo van vijfjaren be zetting. Twee lichtpunten hebben alles ten spijt de Kanselarij toen sterk gemarkeerd. Het archief-vijftal is in bliksemtempo tot een patriottische eenheid versmolten, waar - ook derden ten behoeve - een soort 'getijdenbroederschap' opereerde, die in het depot van tussen de criminele sententies uit 'septies in die' de dienst van de Londense zender cultiveerde, terwijl daarnaast Heerma van Voss in allenigheid het geheim van de Thora uit Leeuwardens synagoge in de kelder, annex andere verzetszaken daarbuiten, mee droeg. Archivistisch lichtpunt mag wel heten, dat ondanks het feit, dat boven de in Friesland toch al uitzonderlijk hoge bezoekersaantallen van goede amateur-historici 5 Tijdschrift voor geschiedenis 49., 1934, bevat mede de opstellen aangeboden aan Prof. Opper man bij diens zilveren hoogleraarsjubileum. 6 Bijdragen en Mededelingen Gelre 38, 1935. de ongewenste bruine horden in schrift en bezoek tal en last vermeerderden, niettemin inventarisatie en onderzoekspublicaties verre van stil hebben gestaan. Het strekt het provinciaal bestuur van Friesland dan o.i. tot eer, dat het Avis' werkstuk, in zich al zoveel voeten in de aarde hebbend bij de constructie, nl. zijn 'In ventaris van het archief van de Staten van Friesland vöör 1580' in 1963 te hebben doen multipliceren. Met de vele notities over kunstenaars, zilversmeden, ambachtslieden, en zijn artikel over 'Rienk JCeijert, portret- en decoratieschilder tevens Kamerbewaarder der Staten van Friesland'7 zal zijn aanwezigheid mede voor die jaren geboekstaafd blij ven. Het moet enerzijds de natuurlijke neiging geweest zijn om geheel op eigen wieken te drijven, welke ertoe leidde, dat door Avis per 1 mei 1947 voor de positie van provinciaal archiefinspecteur in Overijssel werd gekozen. Anderzijds moet wel hebben mee gespeeld, dat Heerma van Voss, in het vak een all-rounder, sprinter en stayer tegelijk, ook door zijn vele sociale functies, zich als sprinter misschien door de stayer-van-nature Avis wat te weinig gesteund is gaan voelen. Misschien wekt het enige bevreemding in deze 'Nachruf' zo sterk de nadruk gelegd te zien op de dalpunten in de grafiek van het Nederlands archiefwezen. Maar het is tenslotte onmiskenbaar, dat de inspanningen vóór en nè de eeuwwisseling van grote voorgangers om aandacht voor zorg en beheer van archieven bij de verantwoordelijk heden los te branden, buiten hun - ten dele zelfs buiten hun beider schuld -, tegenslagen als wereldoorlog I, crisis der dertiger jaren, wereldoorlog II en langzame en moeizame opbouwperiode daarna hadden te incasseren. Nooit echter is nagelaten door de verga deringen van rijksarchivarissen noch door de voorzitters van de Vereniging van Archi varissen in successie hun stem tegen de verwaarlozing en de achterstand te verheffen. Het stuit dan ook ergerlijk tegen de borst zojuist gesuggereerd te zien,8 dat het aan mannen als Bylsma, Graswinckel en Hardenberg te wijten zou zijn geweest, dat het ar chiefwezen in de onderwal gebleven zou zijn. Zulks vloeit dan ook uit de pen van een opvolger - gedekt door een rapport! -, wiens 'functieomschrijving' in vier woorden door de 'bewindsvrouwe' werd geformuleerd, in een wijze waarop alle voorgangers van Van Riemsdijk, Bakhuizen van den Brink tot en met de met name genoemde gediscri- mineerden toe buiten twijfel 'unisono' een 'bedankt voor de oneer' zouden hebben la ten horen. Het verdere verloop van het in groot-winkelbedrijf-termen thans in opbouw zijnde archiefwezen met alle bijbehorende onontbeerlijke 'Hochstaplerei', is voorspel baar: de afstotingsstrategie is al in aanmaak. Gelukkig schrijft geschiedenis zichzelf zo als archieven zichzelf vormen, al heet dit laatste tegenwoordig - mirabile visu - door het ministerie van C.R.M. te geschieden.9 Keren wij terug naar de laatste ambtelijke functie, het inspectoraat in Overijssel. Uiter aard is hij inspecteur-oude-stijl, d.w.z. één die zich zoveel mogelijk toelegt op de inven tarisatie van de archieven van gemeenten (althans de kleinere) en de waterschappen. Zo moet een aantal polderarchieven ter hand zijn genomen, werd steun verleend bij het de- 7 De Vrije Fries. 37, 1943. 8 Nederlands Archievenblad, 85, 1981, blz. 292. 9 Interimnota Archiefbeleid, 1978, blz. 1. [21] [20..

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1982 | | pagina 13