In memoriam Johan George Avis
Gesproten uit een van die geslachten, soms geheel, soms ten dele van Doperse signa
tuur, welke sinds de tweede helft van de vorige eeuw in de Zaanstreek het zaken- en be
drijfsleven sterk stempelden, zag Johan George Avis op 13 augustus 1893 in Koog aan
de Zaan het levenslicht. Wat de volgelingen van Menno, - ook overal elders ter wereld -
eruit doet springen, is het hoge normbesef verankerd in vasthoudendheid zonder een
zweem van fanatisme. 'Wat van een man verlangd wordt, is betrouwbaarheid'1 blijkt
hun devies, en de uitspraak: 'De balans en de eerlijke weegschaal komen van Jahwe'2 is
hun als het ware op het lijf geschreven. Wie onder ons collega Avis nog in zijn weten
schappelijke of in zijn archiefloopbaan heeft mogen ontmoeten, en zijn niet-aflatend
dienstbetoon leren waarderen, zal zich als karakteristiek herinneren de volle maat waar
mee hij uitmat. Vanzelfsprekend is dit niet, want de maat waarmede hem werd toege
meten was geen volgeschudde. Wat immers het universitair-historisch bedrijf en annex
daarmede het archiefwezen in Nederland de academisch gevormden aan mogelijkheden
te bieden had in de aanvang van onze eeuw, hield niet over. Jarenlang in de rij van de
'volontairs' geschoven voor een plaats in het archiefwezen met een 'er zijn nog zoveel
wachtenden voor U', vraagt Jobsgeduld en vasthoudendheid. Dienst vervolgens in een
aan zware onderbezetting laborerend rijksarchief in de bezettingsjaren van de Tweede
Wereldoorlog stelt dan opnieuw bijzondere eisen. Het is goed om deze omstandigheden
bij de afweging van Avis' verdiensten voor de wetenschapsbeoefening voorop te stellen,
omdat - naar al blijkt - wordt vergeten wat er, de ongunst der tijden ten spijt, intussen
toch maar werd gepresteerd.
Het is bekend, dat de schooljaren van lager en middelbaar onderwijs weinig vlot verlie
pen vanwege een zwakke gezondheid. Merkwaardigerwijze is daar in de latere jaren,
1 Spreuken XIX.22.
2 Idem XVI. 11.
[18]
zelfs niet in die van de hoge ouderdom, nooit meer iets van gebleken. Na gymnasiale
studie in Haarlem, ving de universitaire studie aan in Amsterdam, maar werd spoedig al
naar de Domstad verlegd. Zijn studies, later gemarkeerd onder andere door een as
sistentschap bij de diplomaticus Opperman, resulteerden in het te Utrecht op 28 februa
ri 1930 verdedigde proefschrift 'De directe belastingen in het Sticht Utrecht aan deze
zijde van de IJssel tot 1528'. Hierin mogen dan geen diplomatische diepteboringen a la
Opperman aan de orde zijn, hetgeen men van diens assistent, die gedurende een aantal
jaren stapels oorkonden had aangevoerd en in het gelid geplaatst, zou hebben ver
wacht; maar de series belastingkohieren c.a. waren wel acribisch op hun uitgangspun
ten en billijkheidsnormen getoetst.
Misschien zegt het meer over de ingenuïteit van de onderzoeker dan van de betrouw
baarheid der toenmalige gaarders, wanneer hij bij een gevonden verschil goedhartig
doet opmerken: 'De rekeningen werden dus niet helemaal onberispelijk bevonden.
Waarschijnlijk zal dit eerder aan onnauwkeurigheid of slordigheid van de ontvangers te
wijten zijn geweest dan aan oneerlijkheid'.3 Cyprusconstructies onzer dagen zouden
ongetwijfeld Avis' voorstellingsvermogen te boven zijn gegaan. Oppermans niet on
geestig bedoelde uitspraak: 'Der Avis lieszt alle Bücher und noch einige dazu' maakt in
tussen wel duidelijk, dat diens promotor - en vele anderen met en na hem - dubbel en
dwars mochten profiteren van zijn 'connaissance vaste et profonde' terzake van vakli
teratuur en archivalische bronnen.
Het zegt verder o.i. ook wel iets over de capaciteiten van onze collega - overigens zo
moeilijk te bewegen met publicaties of prestaties naar buiten te treden - dat hij ruim een
jaar na de promotie binnen acht dagen beide delen van het eerste klasse archiefexamen
met goed gevolg aflegde.
Hoe lastig het is om de productiestaat van de dan 'jonge doctor' in de naargeestige cri
sisperiode 1932-1939 te besommen, kan blijken uit de recente mededeling van het Al
gemeen Rijksarchief4: Daarna (archiefexamen 1932) is Avis als vrijwilliger werkzaam
geweest bij de Derde afdeling van het Algemeen Rijksarchief. Over hem noch over de
andere vrijwilligers is iets in het archief van het Algemeen Rijksarchief te vinden'.
Slechts uit de jaarverslagen valt dan op te maken, dat er geïnventariseerd is aan de
rechterlijke archieven van Gorcum, onderzoek is verricht naar de oudste kaarten van
Nederland; het ambachtsheerlijkheidsarchief Cromstrijen is bewerkt en tenslotte een
omvangrijke inventaris van het Haagse Burgerweeshuis, waarin ook de Haagse afde
ling van de Fundatie van de Vrij vrouwe van Renswoude. 'Ecce quomodo' is men ge
neigd te verzuchten als men stilstaat bij het lot van die 'archivarissen-verbeiders'. En
hoe een ongeluk dan ook nog nooit alleen komt, moge dan blijken uit Avis' latere me
dedeling, dat toen de inventaris van Cromstrijen voltooid was, althans zover de kennis
strekte, er bericht kwam dat ergens van een zolder nog enkele kisten archivalia tevoor
schijn waren gekomen. Zij het verder tot ere van Renswoude's Vrijvrouwe gememo
reerd, dat het werk tenminste harerzijds niet om niet heeft moeten plaatsvinden. Mis
schien moet op deze toestanden terugblikkend nog worden verdisconteerd dat het
3 A.W., blz. 143.
4 Brief van 14-1-1982.
[19]