als retroactum op (een deel van) de uiteindelijke archiefinventaris beschouwen, of in
een nog gunstiger geval als een voorstadium. De uiteindelijke inventaris is bedoeld zo
wel voor de administratie, vanwaar het archief afkomstig is - zie het voorbeeld van de
ensioenraad als voor de bezoekerlaten wij neutraler zeggen: de onderzoeker (niet-
archivaris).
De discussie over deze (naar het inzicht van de commissie: fictieve) tegenstelling heeft al
eens eerder plaatsgevonden. In de periode rond het ontstaan van de Handleiding is er
een felle discussie gevoerd tussen archivarissen, die de archieven volgens het beginsel
handhaving van de oorspronkelijke organisatie van het archief' wilden ordenen en
ïstonci en andere onderzoekers, die deels zwoeren bij chronologische reeksen stukken
(ongeacht hun onderwerp en het verband waarin de stukken waren aangetroffen), deels
bij een rangschikking op onderwerp van stukken die uit verschillende archieven van
verwante administraties afkomstig zijn. Men zie de toelichting bij paragraaf 16 van de
Handleiding. De geschiedenis herhaalt zich nooit helemaal precies, want opnieuw of
nog steeds zijn er archivarissen die met een beroep op de belangen van de onderzoeker
de inwendige structuur van archieven verstoren door onderwerpsindelingen door te
voeren, die strijdig zijn met het door de administratie gebruikte ordeningssysteem Als
men uit archieven gegevens wil halen, dan zal men daarbij rekening moeten houden met
de aard van het beschikbare materiaal, in casu archivalia; deze zijn ontstaan als
neerslag van bestuurshandelingen en geordend volgens het gezichtspunt van dat
bestuur. Verlaat men deze ordening, dan gaan er verbanden tussen stukken verloren en
maakt men andere onderzoekers, niet-historische vraagstellers en toekomstige raadple
gers met een onvoorspelbare vraagstelling, het werk onmogelijk. Zie het voorbeeld van
de Pensioenraad.
Als een genealoog met 10-jaarklappers moet leren werken en een onderzoeker van de
19e eeuwse archieven met indices en verbalen, dan kan de onderzoeker van de 20e
eeuwse archieven wel Ieren de code-V.N.G. te gebruiken, met zijn in wezen simpele uit
gangspunt, er zijn 19e eeuwse systemen, die veel ingewikkelder zijn.
De archivaris zal zich ervan bewust moeten zijn, dat er ook voor recente archieven met
recente ordeningsstelsels belangstelling zal komen en dat het tot zijn taak behoort
raadplegers daarmee op weg te helpen; de code-V.N.G. is intussen 60 jaar oud en dé
overbrengingstermijnen verstrijken.
7. Het schema van de heer Veer verdient nadere aandacht, zowel in details, als meer
in het algemeen.
lard- zdnWFm R T °°k T'"8™' <A4> M °"dcr™r" 1
J Bestuur en administratie: bedoeld is vermoedelijk: bestuur en admi
nistratie als instelling c.q. bezigheid; onder deze titel kan men elk instellingsarchief in
zijn geheel plaatsen; staat de gemeente-ontvanger hier, onder 'financiën' of onder 'per
soneel (B5) Grondgebied en eigendommener wordt kennelij k geen onderscheid ge
maakt tussen overheidseigendommen en die van derden; de aankoop van gronden voor
kadaTter «ebouwen dus naast de bemoeienissen met de markescheiding en het
Meer algemeen: onder alle rubrieken vindt men één onderdeel 'algemeen' en één 'overi-
[268]
ge onderwerpen'. De manier waarop Veer hiermee werkt blijkt uit zijn kritiek op de be
handeling van het hoofdstuk openbare orde uit het gemeente-archief van Texel. Strand
vonderij krijgt daarbij wel een aparte kop en vier andere onderwerpen, over welke
eveneens slechts één stuk aanwezig is, niet. Als men zo subjectief te werk gaat, dan zijn
er wel erg veel andere varianten denkbaar. Een schema, met onder elke rubriek een sub
rubriek 'overige onderwerpen' is voor de bezoeker én de administratie nutteloos: men
zal toch altijd de gehele inventaris moeten raadplegen, uitgezonderd enkele duidelijke
subrubrieken, om zeker te weten of er bepaalde categorieën al dan niet aanwezig zijn.
Op het eerste gezicht lijkt Veers schema niet onverdienstelijk; voor moderne archieven,
die ook voor de 'losse stukken' een structuur hebben meegekregen, is het een duidelijke
stap terug.
8. Veers detailkritiek op de plaatsing van de inventarisnrs. 283 en 284 van het Texelse
voorbeeld (niet in de bibliografie vermeld, omdat deze inventaris niet ruim is verspreid)
is juist. 284 moet als codegetal -1.759.63 hebben en 283 -1.759.66 en de beide inventa
risnummers moet men verwisselen. In het Texelse voorbeeld is inderdaad niet het gehele
hoofdstuk openbare orde gegeven, maar zijn in een later stadium twee subrubrieken
van één of meer nummers weggelaten; de bedoeling van het voorbeeld was: aan te ge
ven, dat men geen 8 subrubriekjes moet maken voor 12 inventarisnummers en dat is
ook zonder de nu weggelaten nummers duidelijk. In de aanhef had natuurlijk 'bijna het
gehele hoofdstuk' moeten staan. 'Steun aan het wettig gezag' is te vinden in de
code-V.N.G. bij -1.759.63.
Ook voor de volgorde, waarin beschrijvingen binnen een rubriek moeten staan heeft de
commissie voor een principieel standpunt gekozen, analoog aan de rangschikking van
de hoofdrubrieken: praktische aanpassingen, al naar gelang ieder afzonderlijk archief
vereist, maar geen aantasting van het systeem als zodanig.
9. Betreffende de redactie van de afzonderlijke beschrijvingen het volgende. De rede
nering, dat uit de onderwerpsomschrijving ('stukken betreffende de bouw van school
X' tegenover 'stukken betreffende school X') voldoende blijkt of het om een (zaaksge-
wijs) dossier of een onderwerpsbundel gaat is de commissie bekend. De commissie
meent, dat men bij de beschrijving van de kenmerken van een stuk zo nauwkeurig mo
gelijk te werk moet gaan. Daar het verschil tussen 'dossier' en 'stukken' nul aanslagen
op de typemachine is, is er geen reden om niet archivistisch juist te handelen.
De doorsnee bezoeker heeft inderdaad geen interesse voor archivistiek, maar is dat een
reden om het Nederlands Archievenblad op te heffen?
10. De opzet van ons geschrift was: een praktische handleiding te geven hoe men een
modern archief zou moeten inventariseren. Daarbij moet men niet alleen vol vertrou
wen op zijn praktijkervaring te werk gaan, maar wel degelijk zowel de klassieke archi
vistiek, als de theoretische uitgangspunten van de moderne decimale registratuurplan
nen in het oog houden.
A. J. M. den Teuling
(secretaris van de commissie)
[269]