zoek is ook niet alleen van belang voor de kerkgeschiedenis. We kijken tegen de kerke- raad anders aan, als we weten dat er verscheidene vooraanstaande regenten inzaten; maar we kijken ook anders aan tegen een vroedschap, als we weten dat er nogal wat kerkeraadsleden bij waren. Zo was het trouwens ook al met ons vorige voorbeeld, de armenzorg. Als we in de zeventiende eeuw een volksmassa bijvoorbeeld zien storm lo pen tegen de Haagse gevangenpoort, is het niet alleen uit een puur kerkhistorisch oog punt interessant om te weten of je er nu wel of niet van moet uitgaan dat Jan Publiek terwille van de boterham altijd gereformeerd was, of dat de massa een meer gemengd kerkelijke samenstelling had, omdat je er als gereformeerde met de armenzorg niet be ter aan toe was dan als katholiek. Je kunt trouwens ook kerkelijke archieven benaderen met vragen die aan de kerkge schiedenis in engere zin helemaal niet ontleend zijn. Dan kom ik aan een vierde moge lijkheid. Er zijn historici die een kerk vooral beschouwen als een machtsorgaan. Zo heb ik het wel gevonden in moderne leerboeken voor het geschiedenisonderwijs; de kerk wordt dan behandeld naast de koning, de adel, de rijke burgerij, als één van de institu ten die het volk er onder houden. Het is een visie die ik niet deel; ik geloof niet dat de kerk werkelijk begrepen moet en kan worden als machtsinstituut. Maar wie er wel zo over denkt, zal zijn opvatting moeten kunnen toetsen aan kerkelijke archieven. Hij zal dus met name in de notulenboeken van kerkeraden na kunnen gaan, welke macht een kerk eigenlijk heeft over haar leden, en voor welke doeleinden ze die gebruikt. Twee Franse historici J. Estèbe en B. Vogler hebben zoiets eens gedaan, in een in 1976 ver schenen artikel.8. Ze hebben vier consistories uit Languedoc vergeleken met drie uit de Palts, en geprobeerd daaruit af te leiden wat kerkeraden eigenlijk van de lidmaten ver langen. Kerkelijke bestraffing blijkt zich vooral te richten tegen slapheid in de kerk gang, misbruik van Gods naam, ontheiliging van de zondag, afwijkingen van de leer, nalopen van tovenaars, onenigheid in het gezin, geweldpleging en in geringe mate lui heid en nalatigheid in de arbeid (slappicheyt in het wercken). Conclusies, die ik niet op zienbarend vind, maar daarom nog wel interessant. Ze wijzen niet in de richting van een kerk die kerkelijke macht gebruikt de tuchtoefening om politieke en maat schappelijke doelstellingen af te dwingen. Toch zijn er historici die van zulke gegevens iets proberen te maken, zoals de Engels man Christopher Hill.9 Volgens Hill wijzen de normen die calvinistische, puriteinse, ge reformeerde kerken aanleggen, wel degelijk in een bepaalde richting. Mensen die naar deze regel leven zijn matig, sober, ijverig en zuinig. Zo'n kerk oefent dus aantrekkings kracht uit op mensen die het van zulke eigenschappen moeten hebben om vooruit te ko men in de wereld. Ze is bestemd voor wat hij noemt 'the industrious sort of people', en volgens hem zijn dat de kleine middenstanders. Als dat waar is, of enige waarschijnlijk heid bezit, is het de moeite waard er naar te gaan zoeken. Dan moeten we weer gaan doen wat we zoeven voorstelden voor de armen: weer nagaan hoe de sociale samenstel ling was van de groep kerkleden, en die vergelijken met de niet-leden, om te zien of de middenstanders al dan niet oververtegenwoordigd zijn. 8 J. Estèbe en B. Vogler, La genèse d'une société protestante. Etude comparée de quelques re- gistres consistoriaux Languedociens et Palatin vers 1600. Annales, 1976 (31), p. 362-388. 9 Christopher Hill, Society and puritanism in pre-revolutionary England, London 1964. Misschien vindt u, dat ik mij wat te veel ophoudt aan de sociaal-historische kant. Dat doe ik ook opzettelijk, om duidelijk te maken dat kerkelijke archieven niet alleen be langrijk zijn voor mensen die een puur kerkhistorische belangstelling hebben, en om te onderstrepen dat kerkelijke archieven dikwijls het meest vruchtbaar bestudeerd kunnen worden in samenhang met niet-kerkelijk archief. Maar om het evenwicht te herstellen wil ik toch liever besluiten met een voorbeeld dat wel door de kerkmuur begrensd wordt. Ik heb eens het notulenboek van een kerkeraad achter elkaar gelezen, dat van Voorschoten. Voorschoten was gewoon elke avondmaalsviering voor te bereiden met een rondgang van predikant en ouderlingen door de gemeente, om te onderzoeken of er zwarigheden waren de zogenaamde visitatie. In de zeventiende eeuw is er dan elke maal in de gemeente wel iets aan de hand. In de achttiende eeuw niet meer. De ouderlin gen rapporteren dan alleen maar dat alles in orde is bevonden. Men moet een zeer opti mistische kijk op de menselijke natuur hebben om te kunnen geloven dat dit waar is. Voor mij is onverklaarbaar waarom de Voorschotenaren in de zeventiende eeuw met de normale portie zondigheid behept waren, en in de achttiende eeuw niet meer. Ik denk dus dat hier de normen veranderd zijn, en dat de kerkeraad is opgehouden tucht te oe fenen zoals hij dat in de zeventiende eeuw gewoon geweest is. Ik vermoed dat deze om slag niet alleen in Voorschoten zichtbaar is: het kwam mij voor, toen ik eens de Amster damse kerkeraadsnotulen vóór 1678 doornam, dat ik ook daar aanwijzingen in de zelf de richting zag optreden. Ik geloof dat het ons inzicht in de geschiedenis van de gerefor meerde kerk verhelderen zou, als we te weten kwamen, hoe en wanneer en waarom deze omslag zich in de kerken heeft voltrokken. Daartoe zou dan onderzoek nodig zijn in een flink aantal kerkelijke archieven over een lange periode. Wie dat doen wil stuit mis schien op problemen. Toen ik vijftien jaar geleden een soortgelijk breed onderzoek ondernam voor de vroege zeventiende eeuw, heb ik geprobeerd medewerking te krijgen van een zestigtal kerkelijke archiefbeheerders. Gewoonlijk gebeurde dat met goed re sultaat. Zesmaal is die medewerking geweigerd, en veertien maal is niet geantwoord. Eenmaal bleek het notulenboek te zijn zoekgeraakt. Hoe het in die gemeente tussen 1599 en 1637 is toegegaan, zullen we nu wel nooit meer te weten komen. Waarom dat een enorm verlies is hoop ik u allen te hebben duidelijk gemaakt. Maar ik denk niet dat dat nodig was. Het eigenlijke probleem vandaag is niet of kerkelijke archieven belang rijk zijn, maar hoe ze bewaard en verzorgd moeten worden. De inbewaringgeving van kerkelijke archieven Prof. dr. C. Dekker, rijksarchivaris in Utrecht, geeft een aantal aanwijzingen van prak tische aard met betrekking tot het bewaren van kerkelijke archieven. Hij benadrukt de belangrijke plaats, die de geschiedenis en de traditie in de kerk innemen. De archieven zijn gevormd met de bedoeling dat het kerkelijk bestuurlijk handelen bewaard zou blij ven voor het nageslacht. In elk kerkelijk archief zijn in de regel als neerslag van dit han delen de volgende bestanddelen terug te vinden: ledenadministratie, notulen, briefwis seling, goederenadministratie, begrotingen, rekeningen en kasboeken. In sommige ge vallen wordt het kerkarchief aangevuld met de archieven van commissies en/of kerke- [252] [253]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1981 | | pagina 31