Verslag van de Contactdag Kerkelijke Archieven
gehouden op zaterdag 4 april 1981 in het Rijksarchief in Utrecht
Opening
Mevrouw drs. G. M. W. Ruitenberg, hoofd van het Centraal Register van Particuliere
Archieven (CRPA) opent de bijeenkomst en heet alle aanwezigen van harte welkom op
deze door haar bureau in samenwerking met het Rijksarchief in Utrecht georganiseerde
contactdag kerkelijke archieven.
Vanuit verschillende invalshoeken zal op deze dag gesproken worden over kerkelijke
archieven: eigenaren, beheerders en onderzoekers zullen aan het woord komen. Me
vrouw Ruitenberg wil daarom in haar openingswoord in het kort de betrokkenheid van
het CRPA bij de kerkelijke archieven nader toelichten.
Als onderdeel van de Rijksarchiefdienst houdt het CRPA zich bezig met het registreren
van de verblijfplaats en inhoud van particuliere archieven: familie-, huis-, verenigings-,
kerk- en bedrijfsarchieven. Leidende gedachte bij de registratie is het streven naar be
houd en toegankelijkheid van deze archieven, die immers evenals overheidsarchieven
(waarvan behoud en toegankelijkheid in de Archiefwet geregeld zijn) waardevolle
bronnen vormen voor de kennis van onze geschiedenis en cultuur; met name kerkelijke
archieven zijn in dit opzicht van grote betekenis. Sinds enkele jaren kan de registratie
van deze archieven meer systematisch aangevat worden dankzij de aanstelling van een
speciale medewerkster, mevrouw drs. M. C. van Leeuwen-Canneman, die haar werk
zaamheden verricht in nauwe samenwerking met de archiefcommissies van de participe
rende kerkgenootschappen, tot nu toe beperkt tot de vijf grote kerkgenootschappen
van protestantse signatuur.
Het registratiewerk impliceert ook het geven van adviezen aan eigenaren van kerkelijke
archieven inzake een verantwoorde wijze van ordening en bewaring ter plaatse. Op ver
zoek bemiddelt het CRPA bij de overdracht van een kerkelijk archief naar de daarvoor
in aanmerking komende archiefbewaarplaats. Acquisitie is evenwel slechts een inciden
teel gevolg van registratie, geen primaire doelstelling. Deze blijft zich richten op behoud
en toegankelijkheid, vooral ten dienste van het historisch-wetenschappelijk onderzoek.
Nu dit steeds meer de 19e en 20ste eeuw als arbeidsterrein gaat krijgen, wordt duidelijk
dat de registratie van kerkelijke archieven men denke bijv. aan de archieven van de
uit de Afscheiding voortgekomen kerken dringend uitbreiding behoeft.
Een eerste stap in deze richting leek het CRPA de gedachtenwisseling op deze dag. Als
centrum voor het beheer van kerkelijke archieven vormt het Rijksarchief in Utrecht
hierbij een belangrijke praktische en visuele ondersteuning. Mevrouw Ruitenberg stelt
[248]
het dan ook bijzonder op prijs, dat dit archief voor deze bijeenkomst om in de sfeer van
deze dag te spreken als 'roepende kerk' heeft willen functioneren.
Het wetenschappelijk onderzoek in kerkelijke archieven
Vanuit de optiek van het wetenschappelijk onderzoek belicht de eerste spreker, prof.
dr. A. Th. van Deursen, hoogleraar Nieuwe Geschiedenis aan de Vrije Universiteit te
Amsterdam, het belang van kerkelijke archieven. Hier volgt de integrale tekst van zijn
voordracht.
Voor enkele jaren is in Engeland een boek verschenen van Margaret Spufford, met de
titel 'Contrasting communities'.1 Wat ze hierin wil proberen is niets minder dan een
volledige herbeleving van de zestiende en zeventiende eeuw in een paar kleine Engelse
dorpen. Het leven van deze mensen beschrijven in zijn geheel.
Er zijn meer boeken die zo iets beproefd hebben, maar dan gewoonlijk alleen van de
materiële kant. Wat verbouwden de boeren, hoeveel bracht de oogst gemiddeld op,
hoeveel belasting moesten ze betalen, wat hielden ze over of wat kwamen ze tekort om
van te leven. Margaret Spufford vond dat niet genoeg. Ga naar een oud dorp toe, zegt
ze, en het eerste dat je uit de verte ziet is de kerktoren. Als de kerk zo het dorpsbeeld be
heerst, zou dat dan niet in het dorpsleven zijn gebleken? Leefden de zeventiende-
eeuwers dan bij brood alleen? Margaret Spufford heeft een antwoord op die vraag ge
zocht, met eindeloze moeite en onuitputtelijk geduld. Ze heeft honderden testamenten
gelezen en vergeleken, en geprobeerd het geloof van de zeventiende-eeuwers terug te
vinden uit hun laatste wilsbeschikking.
Testamenten zijn voor soortgelijk onderzoek ook in andere landen gebruikt. Michel
Vovelle2 heeft voor de Provence niet honderden maar zelfs duizenden testamenten
bestudeerd, om daaruit af te lezen of de mensen in de achttiende eeuw wel of niet verder
van de kerk afraakten. Dergelijk onderzoek is respectabel, maar erg moeizaam, en de
resultaten blijven altijd enigszins aan de buitenkant. Testamenten zijn niet meer dan
een indirecte weg naar het innerlijk leven. Momentopnamen, misschien wel gewoonlijk
momenten van grote ernst, maar misschien ook vaste formules, van anderen overgeno
men. Testamenten laten bovendien alleen maar iets zien als ze in grote hoeveelheden
worden onderzocht. Waarom is dan toch in Frankrijk en Engeland die omslachtige weg
bewandeld, terwijl in Nederland voorzover althans mij bekend testamenten nooit met
dit doel zijn bekeken? Er is natuurlijk een voor de hand liggend antwoord: Nederlandse
historici liggen achter, in het buitenland pakken ze dat beter aan. Zo'n verklaring is
dikwijls juist. In dit geval echter geloof ik dat we een andere oplossing mogen kiezen,
die overigens in dezelfde mate tot bescheidenheid stemt: wij kunnen ons zulk tijd
rovend onderzoek besparen, omdat we betere bronnen hebben. En dan bedoel ik
Margaret Spufford, Contrasting Communities, English villages in the sixteenth and seven
teenth centuries, London etc. 1974.
Michel Vovelle, Piété baroque et déchristianisation en Provence au XVIIIe siècle. Les attitudes
devant Ia mort d'après les clauses des testament, Paris 1973.
[249]