Maar tussen dit uiterste en het andere, argeloos en goedgelovig zijn, ligt een praktische middenpositie. Achterdocht is eerder een deugd van een gebrek, zolang zij handelt als een hond die waakt en niet bijt. R isicobe wustzijn De belangrijkste maatregel in een preventieplan is het personeel, toezichthoudenden en chefs risicobewust te maken én te houden. Een goede veiligheid en beveiliging staat of valt met de bereidheid van de mensen er zich voor in te zetten. Door de verschillende niveaus te betrekken bij de eerste vraag van de risicoanalyse: 'welke gevaren zijn hier in deze afdeling, in dit onderdeel, of in deze dienst te duchten en wat kunnen we er aan doen?' mag men verwachten, dat bepaalde initiatieven van onderop naar voren worden gebracht. Worden deze verwezenlijkt, dan kan men ver wachten dat de gegeven regels beter zullen worden nageleefd, dan wanneer geen voor overleg plaats had. Behalve de motivatiebijbrenging dient er op te worden toegezien, dat de regels inder daad worden nageleefd. Het gaat niet aan uitsluitend enkele personen, bijvoorbeeld de portier of de bewaker, voor dat laatste aan te wijzen. Ieder staf- en kaderlid behoort dat te doen, in de eerste plaats in de eigen omgeving. Daarnaast dienen deze mensen zelf steeds het goede voorbeeld te geven. Het is een illusie dat een goede preventie zou kunnen worden gehandhaafd als de lei ding, zowel de hogere als de lagere, in het bedrijf blijk geeft er zelf de hand mee te lich ten. Ik wil besluiten met een citaat van Shakespeare: 'Het is de waan van veiligheid, die steeds de mens verderf bereidt'. Literatuur 1 Algemene opzet bedrijfspreventieplan. Hoofdstuk in Handboek voor Schadepreventie, Samsom Uitgeverij, Alphen aan den Rijn. 2 Opbergen van waarden. Hoofdstuk in Handboek voor Schadepreventie, Samsom Uitgeverij, Alphen aan den Rijn. 3 Roerig gedrag in en om bibliotheekgebouwen (achtergronden en maatregelen) door A. G. M. Olthof, nota RP district Den Haag. 4 Preventiekrant 'Inbraak en Diefstal', een uitgave van het TBBS, wordt gratis ter beschikking gesteld, schriftelijk aanvragen Postbus 54, 3740 AB Baarn. [234] Verslag van de eerste discussie Allereerst is een vraag gesteld op grond van welk wetsartikel verdachte personen de toe gang tot de studiezaal geweigerd kon worden. De heer Olthof meent dat dit niet kan, tenzij de bezoeker lid van de instelling zou moe ten zijn, zodat het vertonen van de lidmaatschapskaart verplicht gesteld kan worden en er anders sprake van lokaalvredebreuk zou kunnen zijn. T.a.v. openbare gebouwen geldt dit echter niet. Hoogstens kan achteraf na aangetoonde vernielingen de toegang ontzegd worden. De voorzitter bevestigt, dat ook in het archiefwezen ontzeggingen wegens wangedrag bekend zijn. Ir. Schwippert kent enige ervaringen op dit gebied van musea, waar over het algemeen betaald moet worden voor de toegang, en waar toch bepaalde mensen door de directie of portiers geweigerd worden dan wel alleen onder begeleiding het museum mogen be zoeken. Algehele weigering is daar dus wel mogelijk. Ook worden lieden, die potentiële gevaren op zouden kunnen leveren geschaduwd, hetgeen wel enig effect heeft. Dr. A. J. Kölker meent, dat bij de Koninklijke Bibliotheek een identiteitskaart ver plicht is, en ook in de archieven in Frankrijk moet men een bepaalde kaart met pasfoto kunnen tonen, voordat men stukken in de studiezaal ter inzage krijgt. Hij bepleit de in voering van een dergelijk systeem ook in Nederland, de Archiefwet 1962 verzet zich daar niet tegen, daar de openbaarheid niet geschaad wordt. De heer Olthof noemt als bezwaar, dat niet iedereen zich ten allen tijde kan legitimeren, zelfs niet verplicht is ant woorden te geven op de vragen van een politieambtenaar. Dr. Kölker werpt tegen, dat er in Frankrijk helemaal geen stukken ter inzage gegeven kunnen worden als de aanvra ger zijn kaart niet kan tonen. Bovendien dient de pasfoto op de kaart identiek te zijn met een pasfoto in een bezoekersregister. Ir. Schwippert attendeert erop, dat de houder van de kaart niet dezelfde persoon hoeft te zijn als degene op wiens naam de kaart gesteld is, daar de kaart gevonden kan zijn. De heer W. T. J. P. M. Keune vraagt hoever men kan gaan met de toegang te weigeren. De heer Olthof antwoordt dat een ontzegging over het algemeen voor 3 a 6 maanden geldt. De heer Keune wil weten hoe te handelen als de bewuste bezoeker een dag na zijn ontzegging wéér voor de deur staat. Hierop reageert dr. F. C. J. Ketelaar met een ver wijzing naar art. 22 van het Archiefbesluit, dat bepaalt dat een verzoek tot raadpleging of gebruik van archiefbescheiden afgewezen kan worden indien deze aan de verzoeker niet veilig kunnen worden toevertrouwd. Daardoor kan de archivaris na de ontvangen waarschuwing van een collega de bezoeker mededelen dat artikel op hem toe te passen, en zo'n weigering kan net zo lang duren als nuttig lijkt. De heer Olthof vraagt op grond waarvan tot weigering en waarschuwing van collega's besloten kan worden. Daar moet toch wel een gegronde aanleiding toe nodig zijn. Dr. Ketelaar meent, dat als een archivaris redenen heeft dat artikel toe te passen en meent dat dat ook voor collega's geldt, die collega's wel op zijn oordeel zullen vertrouwen en veiligheidshalve dezelfde gedragslijn zullen volgen. Pas wanneer de bewuste persoon bij een archief, waar hij nog niet eerder geweest is, onder een valse naam binnenkomt, werkt zo'n waarschuwing niet. Ook hecht hij naast de bezoekersregistratie veel waarde [235]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1981 | | pagina 22