Besluit ASA dus gewijzigd moeten worden om deze aan het parlement voorgestelde structuur formeel te regelen. Voor commentaar op het Besluit ASA wordt verwezen naar de elfde aanvulling op F. J. Duparc - F. Hinrichs, De Archiefwet 1962 (Samsom), blz. II.2.b-82 e.v. De wijziging van artikel 49 van het Archiefbesluit ingevolge het KB van 30 december 1980 is beperkt gebleven tot vervanging in het eerste lid van de woorden 'Besluit Post en Archiefzaken rijksadministratie 1950, Stb. K 425' door: Besluit algemene secretarie aangelegenheden rijksadministratie (Stb. 1980, 182). Deze wijziging is reeds verwerkt in de elfde aanvulling op Duparc-Hinrichs, waarin ook reeds de tekst van het Besluit ASA is opgenomen. Helaas is men bij de wijziging van artikel 49 niet verder gegaan. In dit artikel wordt in de eerste volzin aan de ministers (en andere organen) opdracht gegeven om regels voor het beheer van hun archiefbescheiden vast te stellen. De tweede volzin luidt: 'Voor zo ver het Besluit algemene secretarie-aangelegenheden rijksadministratie (Stb. 1980, 182) op hen van toepassing is, geschiedt het beheer overeenkomstig de regelen van dat besluit'. Betekent dat nu dat de ministers niet bevoegd zijn zelf nog beheersregels vast te stellen, naast de door de Kroon gegeven regels? Of moeten de ministers naast het Besluit ASA nog zelf speciale beheersregels vaststellen? Het laatste was onder het KB van 1950 wel de praktijk bij een aantal departementen. De commissie tot technische herziening van de Archiefwet 1962 en het Archiefbesluit heeft geen wijziging van artikel 49 willen voorstellen, omdat dit, in verband met de taakafbakening tussen CRM en Binnenlandse Zaken, principiële kanten had. De totstandkoming van het Besluit ASA was een goede gelegenheid geweest de verhouding tussen archiefwetgeving en de regels inzake de post- en archiefzaken bij de rijksadministratie op te helderen. Centrale A rchiefselectiedienst Bij KB van 24 maart 1981 Stb. 186 is ingesteld een Centrale Archief Selectiedienst (CAS). Deze te Winschoten gevestigde dienst ressorteert onder de minister van Binnen landse Zaken. In de considerans van het KB wordt verwezen naar de artikelen 2 en 3 van het Besluit ASA. Deze betreffen de 'zoveel mogelijk gelijkvormige wijze' waarop de behandeling van de post- en archiefzaken van de departementen dient te geschieden, de taak van de minister van Binnenlandse Zaken bij de verschillende departementen een zoveel mogelijk gelijkvormige werkwijze te bevorderen en de bevoegdheid van deze mi nister aan de Kroon voorstellen te doen 'tot nadere regeling van die werkwijze'. Deze artikelen vormen de grondslag voor de coördinerende taak van de minister van Binnen landse Zaken, wiens positie krachtens het Besluit ASA, in vergelijking met het KB van 1950, is versterkt. Het KB van 24 maart 1981 gaat nog een stap verder. Aan de minister van Binnenlandse Zaken wordt niet een slechts coördinerende rol toebedeeld: de CAS krijgt van de verschillende departementen taken overgedragen. Immers, de CAS heeft tot taak 'de achterstand in het selecteren en inventariseren van afgesloten archiefgedeel ten van de ministeries en de daaronder ressorterende instellingen, diensten en bedrijven weg te werken'. De departementen zijn verplicht de afgesloten archiefgedeelten welke [186] nog niet zijn geselecteerd en geïnventariseerd en tenminste tien jaar oud zijn, aan de CAS ter bewerking aan te bieden. De bewerking van elk archiefgedeelte geschiedt na advies van de algemene rijksarchivaris. De bewerking omvat de selectie en inventarisa tie. Onder selectie verstaat het KB 'het scheiden van de voor vernietiging in aanmerking komende stukken van de te bewaren archiefbescheiden'. Voor een omschrijving van in ventarisatie wordt verwezen naar artikel 26 van het Besluit ASA. Volgens dat artikel dient een archiefinventaris tenminste te bestaan uit a. een inhoudsopgave en een inlei ding over de geschiedenis van het archiefvormende orgaan, het archief en het archief systeem; b. een algemene omschrijving van de archiefbestanddelen, hun nummering of andere kentekenaanduiding, hun inhoud en datering alsmede hun aantal, en een ingang op trefwoord of op naam. Voor wat de selectie en het inventariseren betreft worden dus taken van de algemene se cretarieën, de instellingen, diensten en bedrijven overgedragen aan de CAS. Uit de nota van toelichting kan men opmaken dat deze taakoverdracht tijdelijk is: genoemd wordt een termijn van circa tien jaar. De voor vernietiging in aanmerking komende archiefbescheiden 'worden, in overleg met het overheidsorgaan waarvan de bescheiden afkomstig zijn, met inachtneming van de daarvoor in de archiefwetgeving voorgeschreven procedure, bij de dienst bewaard tot het tijdstip van vernietiging door het bureau Vernietiging overheidsarchieven van de Dienst der Domeinen te Apeldoorn'. Ook voor wat het bewaren betreft neemt de CAS dus een taak van de departementen over. Voor de vernietiging blijft het hoofd van de algemene secretarie tegenover de zorgdragende minister verantwoordelijk (artikel 22, derde lid, Besluit ASA juncto art. 2 Archiefbesluit). De voor blijvende bewaring aangewezen en geïnventariseerde archiefbescheiden, welke nog niet voor overbrenging naar de rijksarchiefbewaarplaatsen in aanmerking komen, worden na voltooiing der werkzaamheden naar het betrokken departement teruggezon den (artikel 6). Wat wel voor overbrenging in aanmerking komt zal, zo mag men aanne men, door het hoofd van de betreffende algemene secretarie worden overgebracht op grond van artikel 26 van het Besluit ASA. Tenslotte nog twee wettechnische kanttekeningen. Het KB is gedateerd op 24 maart, dus vóór de inwerkingtreding van het Besluit ASA met ingang van 1 april. Het KB is echter door de minister van Justitie uitgegeven op 23 april, zodat in de considerans ver wezen kon worden naar het inmiddels in werking getreden Besluit ASA. Wel is het wonderlijk dat de nota van toelichting vermeldt dat over het KB de, informeel reeds functionerende, Permanente Commissie voor algemene secretarie-aangelegenheden bij de rijksadministratie (die formeel pas op 1 april 1981 bestond) positief heeft geadvi seerd. In het geciteerde artikel 7 wordt verwezen naar de 'in de archiefwetgeving' voorgeschre ven procedure voor de bewaring van voor vernietiging in aanmerking komende beschei den. Waarom is niet verwezen naar het 'bij en krachtens de Archiefwet 1962 bepaalde'? Afgesloten 22 mei 1981. F. C. J. K. [187]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1981 | | pagina 46