zich over een lange periode hebben voorbereid en doorgezet en die nu een door oorlog en crisis geestelijk en stoffelijk zeer kwetsbaar geworden wereld als het ware hebben stukgerammeid'. Welke uitwerking een tijd van recessie op het denken kan hebben, is door historici als Hans Rosenberg en Jan Romein beschreven. Enerzijds heeft een recessie sterke veren gende effecten. De misère van de werkeloosheid en de angst voor de toekomst leiden tot een opeenhoping van binnenlandse problemen van verschillende aard. Er bestaat de neiging de werkelijkheid te ontvluchten, weg te dromen in nostalgie en romantiek en zich terug te trekken in een parochialisme. Dat is zeer nadelig voor de internationale kant van de bestaande problemen en voor een zozeer wenselijke internationale oriënte ring. Als geen ander was professor Bruins er van overtuigd, dat alleen door internatio nale samenwerking aan een oplossing van de grote problemen kon worden gewerkt. Daarvoor heeft hij zich binnen en buiten de Volkenbond en op talrijke internationale conferenties ingezet. Tekenend voor het wat verengde perspectief waarmee we naar de geschiedenis zien, is dat we bij 1933 wel denken aan het begin van het Derde Rijk, maar niet aan de Economische en Monetaire Wereldconferentie in Londen, waar professor Bruins aanwezig was als adviseur van de Nederlandse regering. In het denken valt echter nog een andere reflectie op de crisis waar te nemen. Bij Ortega y Gasset is de historische crisis niet alleen een tijd van verwarring, maar ook een over gangstijd. In de vertwijfeling lijkt de basis van het bestaan weg te zinken, maar door een afgrond voert ons de crisis naar de vernieuwing en naar een nieuwe wereld. Een ver gelijkbare gedachte ontwikkelde Karl Jaspers in zijn in 1931 verschenen geschrift 'Die geistige Situation der Zeit Hierin bracht hij tot uiting, dat de mensen zich niet moesten laten ontmoedigen door geklaag over verval en ondergang, maar hun situatie overzien en door zelf te handelen bij te dragen tot verandering en vernieuwing. Een re cessie is ook een uitdaging. Het dwingt tot innovatie, tot nieuwe benaderingen, tot nieuwe processen en tot nieuwe produkten. Professor Bruins was in hoge mate een innovatieve persoonlijkheid. Hij was betrokken bij de oprichting van de Nederlandse Handelshogeschool te Rotterdam in 1913 en werd de eerste rector-magnificus. In 1916 nam hij het initiatief tot de oprichting van het tijd schrift Economisch-Statistische Berichten' en een jaar later was hij betrokken bij de oprichting van een Instituut voor Crisisonderzoek', waarvoor hij zich zeer interesseer de. Dat blijkt duidelijk uit een op 25 januari 1917 aan minister Treub geschreven brief, waaraan ik het volgende ontleen: 'Ik behoef wel niet voorop te stellen, dat ik alles wat op dit gebied, waarop hier te lande een zodanige achterstand is in te halen, geschiedt, volledig toejuich. Hoe meer belangstelling, hoe meer daadwerkelijke belangstelling in het bijzonder, hoe beter.Wanneer ik het doel van ons ganse pogen met één woord zou willen omschrijven, dan zou het zijn conjunctuuronderzoek, verzameling en voor- zoveel nodig, bekendmaking van economische en economisch politieke gegevens, in staat een beeld te vormen van de geleidelijke ontwikkeling der conjunctuur'. Het instituut heeft maar enkele jaren bestaan. Misschien mag men zeggen, dat zijn taak inmiddels door andere organen en instellingen was overgenomen. Het archief-Bruins bevat hiervan enkele gedrukte stukken en notulen. Op de vergaderingen viel Bruins niet op door lange betogen, maar kon af en toe een korte opmerking maken. Na een lang [180] verhaal te hebben aangehoord over steenkoolcijfers, merkte hij eens op, dat hij de waarde die cijfers hebben voor de kennis van het verloop der conjunctuur, wat zou wil len relativeren en voegde hier aan toe: 'Het is de practicus die dat verloop als het ware voorvoelt'. In dit verband bepleitte hij het gebruik van algemenere overzichten met ge bruikmaking van verschillende indicatoren. Na de eerste wereldoorlog breidde het werkgebied van Bruins zich spoedig uit tot het in ternationale terrein. Zo maakte hij in 1920 en 1921 deel uit van de voorbereidingscom missie van de Internationale Financiële Conferentie van de Volkenbond in Brussel, in 1924 werd hij benoemd tot Volkenbondscommissaris bij de Reichsbank in Berlijn. La ter werd Bruins betrokken bij de Internationale Economische Conferenties van de Vol kenbond en bij het werk van kleine commissies van deskundigen ter voorbereiding van een Europese Unie, zoals door Briand was voorgesteld. Van 1931-1933 trad Bruins op als adviseur van de Oostenrijkse Nationale Bank en ontplooide al eerder activiteiten in de Internationale Kamer van Koophandel. Op de slotzitting van het congres van de Ka mer in 1927 te Stockholm voerde hij het woord. Bij dit alles bleef Nederland zijn basis, een land waar hij trots op was. Zijn toespraak in Stockholm begon hij met de woorden: 'Without wishing to speak too highly of my country, I would nevertheless draw your attention to the fact that of the whole Euro pean Continent Holland has the lowest import duties and thus comes nearer than any other Continental country to the old perhaps we may now say the new ideal of free trade'. Zijn liefde voor de vrijhandel deelde hij met Colijn. Bruins was van me ning, dat Nederland al te ver in protectionistische richting was gegaan. Hij noemde dit de keuze tussen het Zweedse en het Duitse voorbeeld. Zijn concentratie op monetair- economische problemen heeft tot gevolg gehad, dat hij minder oog had voor bepaalde structuurveranderingen in de Nederlandse economie, die protectionistische maatrege len soms onvermijdelijk maakten. Een weg terug was er immers niet. In 1926 werd Bruins Koninklijk Commissaris bij de Nederlandse Bank, ruim een jaar later president-directeur van het Nederlandse Clearing-instituut, dat het betalingsver keer met het buitenland bewaakte. Van belangrijke staatscommissies, zoals die van de bevordering van de economische samenwerking tussen Nederland en Nederlands-Indië, en van talrijke andere commissies maakte Bruins deel uit. Hiervan en van zijn vele ad viezen, zowel op het gebied van de nationale als de internationale economie en geldhan del, vindt men in het archief interessant en waardevol materiaal met veel kwantitatieve gegevens. Voor het Algemeen Rijksarchief betekent een inventaris van het archief-Bruins niet al leen de climax van jaren speurwerk, ordenen en beschrijven, maar in zekere zin ook een innovatie. Een zo doelmatig gebouw als waar de directie en de staf nu mogen werken, is een waardige behuizing voor een zo belangrijk bezit als het archief-Bruins. Mag ik U, mijnheer de Rijksarchivaris van de Tweede Afdeling, en de bewerkers met de voltooi ing van de inventaris gelukwensen en de hoop uitspreken, dat deze door velen zal wor den geraadpleegd. [181]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1981 | | pagina 43