verklaart dat de arbeidsovereenkomst van bijv. een W.S.W.-medewerker niet
noodzakelijkerwijs met een archiefdienst zelf gesloten behoeft te zijn, maar de for
mulering zal nog eens aan de notaris voorgelegd worden. Hij meent dat een strikte
omschrijving van de woorden 'werkzaam bij' wel noodzakelijk is en dat vastgehou
den dient te worden aan de werknemersband met èf de archiefdienst óf een andere
dienst, daar anders vrijwilligers die af en toe iets voor een archiefdienst doen ook
lid zouden kunnen worden.
Dr. J. E. A. L. Struick herinnert zich ook de kwestie met de bedrijfsarchivarissen,
maar dit waren min of meer buitenstaanders, omdat zij aan een heel ander soort ar
chieven verbonden waren. Thans gaat het om al degenen die bij de overheidsarchie
ven werkzaam zijn, en hij bepleit dat die toegelaten zullen worden.
De heer Jansen begrijpt niet de bezwaren van dr. Ketelaar tegen de oprichting van
de verenigingen van bijv. de restauratoren en atlasbeheerders buiten het verband
van de VAN en wenst integendeel dat ieder specialisme binnen het archiefwezen tot
een aparte vereniging komt.
De heer P. Douglas sluit zich aan bij de woorden van mr. Schelhaas, en bepleit
daarnaast de toelating van beroepsgenealogen tot de VAN.
Dr. C. van de Haar wenst de VAN niet voor iedereen open te stellen, maar door
een scherpe formulering dit beperkt te houden.
Dr. Van Hoboken verklaart zich tegen het voorstel van de heer Douglas om ook be
roepsgenealogen toe te laten. De vergelijkingen van dr. Ketelaar acht hij niet geheel
van toepassing op de VAN.
Dr. A. J. Kölker vraagt of de discussie zuiver academisch is omdat er toch geen
aanvragen zijn voor het lidmaatschap van personen die niet aan de vereisten vol
doen, en of het voorstel alleen gedaan is om democratisch te lijken en openstelling
zo hoog nodig moet. De voorzitter antwoordt dat het voorstel gedaan is n.a.v. de
concrete vraag van bibliothecarissen bij de archiefdiensten of zij zich bij de VAN
zouden kunnen organiseren. Een groot aantal aanvragen om toegelaten te worden
ligt er echter niet.
Mr. Schelhaas reageert hierop met de mededeling dat bij het Centraal Bureau voor
Genealogie zeker 6 medewerkers lid zouden willen worden.
De heer E. S. Rohlfs vindt dat men af en toe een sprong in het duister moet durven
wagen en ondersteunt het voorstel van het bestuur; als de vereniging niet open
gesteld wordt, zullen er vele clubjes met allemaal een exclusief karakter ontstaan.
Dr. Ketelaar beantwoordt de opmerking van de heer Jansen en legt uit waarom hij
het zo betreurt dat indertijd de restauratoren en atlasbeheerders eigen verenigingen
opgericht hebben en wijst op de vergadering te Rotterdam op 30 mei 1979, waarbij
ook de restauratoren aanwezig waren en bleek hoezeer beide verenigingen op een
ander spoor zitten, terwijl toch beiden aan het bereiken van hetzelfde doel werken.
Binnen één vereniging, de VAN, zou de kans op 'ontgroeiing' veel geringer zijn.
Dr. Van Hoboken acht dit een kwestie van organisatorische aard en bepleit veelvul-
diger overleg tussen alle groeperingen binnen het archiefwezen, waardoor dit soort
tegenstrijdigheden minder kans krijgt.
De heer P. P. G. Kolk meent dat de formulering van de statuten niet erg gelukkig
[100]
is: het voorstel zal als het aangenomen wordt leiden tot een vakvereniging die geen
vakvereniging is, en hij bepleit daarom een federatie.
Hierna vat de voorzitter de meningen samen. Hij stelt dat het mogelijk is om bij al
lerlei kwesties wel te vermoeden wat er op een vergadering naar voren gebracht zal
worden, en dan die groep(en) uit te nodigen die dat aan zou kunnen gaan. Toch
komt men in de praktijk vaak voor verrassingen te staan en wordt meestal vergeten
die groepen uit te nodigen, zodat ze in de discussie dan toch gemist worden. N.a.v.
de secties meent hij dat er geen directe relatie tot de categorieën nieuwe leden
bestaat. De secties zullen pas ontstaan als er voldoende leden voor aanwezig zijn,
zodat een uitgebreide reglementering nu nog weinig zinvol is. De instelling van sec
ties is een waarborg voor de nieuwe leden dat zij niet in een grote massa hogere en
middelbare archiefambtenaren zullen verdwijnen. De meeste voor de sectievorming
van belang zijnde punten zijn te Zwolle al genoemd. De mogelijkheid wordt nu in
de statuten geopend en wanneer de behoefte zich openbaart kan dit uitputtend in
het Huishoudelijk Reglement geregeld worden. Het bestuur zal dan met uitgewerk
te voorstellen komen.
Hij wijst op plannen om tot een opleiding te komen van een categorie archief
ambtenaren naast de al bestaande hogere en middelbare; als die er komt zouden die
archiefambtenaren toch ook zonder bedenken lid van de VAN moeten kunnen
worden, zodat het zaak is de ontwikkelingen vóór te zijn.
Hij ontzenuwt de vrees dat de VAN overspoeld zal worden met nieuwe leden
waarin hij ten onder zal gaan. Aangaande de SOD en NVBA merkt hij op dat die
verenigingen het niet in dank af zouden nemen als de VAN ook onbelemmerd voor
leden van die verenigingen opengesteld zou worden. Hij bestrijdt de wens om met
een groot aantal verenigingen tot een federatie te komen; dit zal een zeer moeizaam
karwei zijn. Misschien dat in de verre toekomst een federatie met SOD en NVBA
haalbaar is, maar thans zeker niet.
Dr. L. P. L. Pirenne merkt op dat toen hij voorzitter van de VAN was hij in con
tacten met de SOD en NVBA merkte hoe problemen ontstonden door de grote ver
schillen in ledenbestand. In die verenigingen treden alleen enige coryfeeën naar bui
ten en is de rest een zwijgende massa. Dit verschijnsel zou z.i. ook de VAN kunnen
bedreigen.
Mr. Downer wijst erop dat nog niet gesproken is over de aspirant-leden. De voor
zitter verklaart dat het bestuur geen redenen zag deze categorie leden te handhaven.
Bovendien gaan zij er niet op achteruit. Als de cursus aan de Rijks Archiefschool
afgelopen is, is men meestal al in dienstverband getreden dan wel langer dan een
jaar werkzaam in het archiefwezen. Hij voorziet ook geen problemen t.a.v. de hui
dige aspirant-leden. Mr. Downer meent daarentegen dat het mogelijk is dat als
iemand de opleiding aan de Archiefschool staakt, tóch lid kan blijven daar artikel 5
van de statuten daarin niet meer zal voorzien als het gehele tweede lid zal vervallen.
De voorzitter meent van niet, maar zegt toe de formulering nog eens door de nota
ris te laten bezien en eventueel de tekst van artikel 5 op dit punt aan te laten passen.
Hierna stelt de voorzitter de artikelsgewijze behandeling van het voorstel aan de or
de. Drs. H. R. van Ommeren stelt voor eerst een stemming over de wenselijkheid
[101]