5. De eerste rijksarchivaris in Noord-Brabant mr. C. C. N. Krom
Het is belangrijk op de biografische gegevens over de eerste rijksarchivaris in Noord-
Brabant wat uitvoerig in te gaan, omdat in de persoon van de heer Krom de verklaring
is te zoeken voor het feit, dat het rijksarchief in de eerste zes jaar van zijn bestaan zo'n
spectuculaire start maakte14.
Cornelius Catharinus Nicolaas Krom werd op 9 juli 1855 te Biervliet, Zeeuws-
Vlaanderen, geboren. Zijn vader was predikant aldaar. Cornelius was de oudste van
vier kinderen, waarvan de andere drie dochters waren. Na zijn gymnasiumstudie in
Middelburg en in Nijmegen, waar hij in huis was bij ds. J. Hooykaas Herderscheê (zijn
latere schoonvader), studeerde hij van 1873-1878 rechts- en staatswetenschappen te Lei
den. Reeds tijdens de propedeuse-studie liep hij een testimoniumcollege bij prof. Fruin.
Daar werd zijn liefde gewekt voor de rechtshistorische wetenschap. Hij sloot in 1878
zijn studie af met een proefschrift bij de zo juist te Leiden benoemde prof. Fockema
Andreae over het onderwerp het 'Oud-Nederlandsch erfhuisrecht'. De studie getuigde
van een grote kennis van archivalia en het Oudnederlandse recht15. Eerst in 1876 werd
door de wet de studie van het oudvaderlandse recht voorgeschreven. Krom behoorde
tot de weinigen die dat rechtsonderdeel vóór-wettelijk bestudeerden.
Het is begrijpelijk dat prof. Fruin hem, hoe jong hij ook nog was, graag aanbeval voor
de functie van archivaris in Noord-Brabant. Niet alleen tijdens zijn studie maar ook in
zijn werk als repetitor Romeins en burgerlijk recht en als leraar staatshuishoudkunde
had hij zich doen kennen als een intelligente, werkzame en volhardende, nauwkeurig
werkende persoonlijkheid16.
Bij zijn vroege dood in 1885 schetste een medestudiegenoot hem als volgt: 'Als hij zich
in later jaren onderscheidde door een zelfstandigheid, die wel eens aan stijfhoofdigheid
deed denken en door een onbuigzaamheid, die in hoekigheid van vormen ontaardde,
dan zal men wel niet dwalen, als men daarvoor de invloeden zijner kinderjaren aanspra
kelijk stelt'. 'Hij was en hij voelde zich in zijn Biervlietsche omgeving 'facile princeps'
en daardoor als knaap geïsoleerd, waardoor de kiem is gelegd tot een hem later eigen
geest van zelfgenoegzaamheid die evenwel nooit tot ijdel zelfbehagen verviel'. 'Niet
R. Macalester Loup, Levensbericht van Cornelius Catharinus Nicolaas Krom, in Levensbe
richten der afgestorvene medeleden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde Bijdra
ge tot de Handelingen van 1886, Leiden 1886, blz. 278-297. Zie ook F. A. J. van Lanschot', In Me-
moriam Mr. Krom, in Handelingen van het Provinciaal Genootschap 1884-1885, Den Bosch
1886, blz. 27-31
Macalester Loup, Levensbericht blz. 278-286. Kroms dissertatie viel op door zijn bijzonder
compact taalgebruik. Bovendien veronderstelde de schrijver veel voorkennis en achtergrondinfor
matie als bekend. Het boek trok aanvankelijk dan ook niet die aandacht die het verdiende. J. Fr
Behrend, 'Anevang unde Erbgewere' maakte later bij zijn studie echter met veel lof gebruik van
Kroms dissertatie.
16 Fruin schrijft op 24 januari 1880 over Krom: 'De ondergetekende getuigt gaarne, dat de heer
m "a C,' Nu' Kr°m b'j hem bekend Staat Voor een ijverig en ëelukkig beoefenaar van het oud-
Nederlandsche Recht en van de aanverwante vakken van wetenschap, en dat hij hem om die reden
alleszins aanbevelenswaardig schijnt voor een betrekking van archivaris'. ARA Biza K en W
Arch. Pers. nr. 80.
[154]
geheel zonder invloed op den indruk die hij maakte, was het feit dat naast zijn geestelij
ke meerderheid ook zijn zeer vroeg ontwikkelde inderdaad buitengewone lichaams
kracht een ieder in bedwang hield'. 'Hij maakte de indruk van stug en terughoudend te
zijn. Hij gaf zich niet gemakkelijk en miste de gave zich spoedig in elke kring thuis te
gevoelen, maar als hij zich eenmaal had gegeven, dan werd de stugge de voorkomend
heid, de terughoudende de openhartigheid zelve. Huizen kon men bouwen op zijn
trouw en ridderlijk karakter'17. Dat deze typering enige bijstelling behoeft zullen wij
hieronder zien.
Hij was intussen juist het type om de zo moeilijke taak van de oprichting en uitbouw
van een rijksarchief op zich te nemen. Met intelligentie en grote belangstelling voor het
historische, ging hij gestaag volhoudend te werk. Het is ongelooflijk wat deze man in
nog geen zes jaar tot stand heeft gebracht. Hij was nauw betrokken bij de bouw van het
rijksarchief, verzamelde, verwierf, ordende en ontsloot archieven, besteedde zorg aan
de gemeentelijke archiefzorg in de provincie en nam tenslotte op bijzondere wijze deel
aan het maatschappelijk leven van stad en land. Toen hij op dertigjarige leeftijd als ge
volg van een ernstige kou op 23 november 1885 plotseling kwam te overlijden18, kon
men met recht zeggen, dat hij met zijn talenten had gewoekerd.
6. De bouw en inrichting van het rijksarchief
De omzetting van de provinciale archiefbewaarplaats in een rijksarchief in de provincie
heeft de komst van een eigen kantoorgebouw met archiefdepot versneld.
Reeds in de periode toen de zorg voor het archiefwezen in de provincie nog berustte bij
het provinciaal bestuur, was er wel een begin gemaakt met plannen voor een betere
huisvesting van het archief, dat in een viertal lokalen op de eerste verdieping en een der
zolders van de bureaus van het provinciaal gouvernement was ondergebracht. Zo was
in 1876 door het provinciaal bestuur een woonhuis naast de provinciale griffie aange
kocht om daarin niet alleen uitbreiding te geven aan de kantoorruimte van de provinci
ale bureaus maar ook om daar aan het archief meer ruimte te verschaffen. Voorlopig
werden daarin opgeslagen tweeëntwintig kisten met bescheiden, die na de opheffing
van de rechtbank te Eindhoven, van de griffie van deze instelling naar het provinciaal
archief waren overgebracht. Ook in 1877 en 1878 bleef het provinciaal bestuur actief
om naburige percelen aan te kopen. Het valt op dat dit bestuur deze aankopen doet in
naam en ten behoeve van de Staat der Nederlanden19. Het provinciaal bestuur had de
provinciaal hoofdingenieur zelfs plannen laten maken voor de verbouwing van de naast
17 Macalester Loup, Levensbericht blz. 279-280 en 285.
18 Macalester Loup, Levensbericht blz. 296.
19 Gedrukt verslag Archivaris der provincie Noord-Brabant over 1877 blz. 1De aankoop betrof
de percelen van de families Abbema en Tilman. De correspondentie hierover berust o.a in het
A.R.A. Biza Arch. 1875-1918, nr. 80. Een verklaring voor de aankoop op naam en ten behoeve
van de Staat is ons inziens te zoeken in de reeds langer bestaande plannen om te komen tot rijksar
chieven in de provincie, waarbij de gedachte voorzat dat de oude archieven eigendom waren van
het Rijk.
[155]