zelf. Ook in abdijen, zoals die van Stavelot, waar de oudste charters de Noormannen- tijd hebben overleefd, zijn zij enkele eeuwen later na meermalen afgeschreven te zijn, door onachtzaamheid verloren gegaan, waarbij het feit dat zij althans voor een deel ge schreven waren op papyrus en ook het moeilijk leesbaar merovingisch schrift een rol kunnen hebben gespeeld79. Als dat zo is, zou men in de 14e eeuw van een herwaardering van de originelen kunnen spreken. In zijn voorwoord op het cartularium van Averbode uit 1380 waarschuwt abt Aart van Tulder uitdrukkelijk voor verslonzing van de origi nelen, nadat de tekst afgeschreven is80. In hetzelfde kader past de verschijning van de eerste inventarissen als toegangen op de chartriers, los van cartularia en veelal juist in die abdijen waar men over cartularia beschikte. Als voorbeelden zijn te noemen de in ventaris van Ten Duinen uit ca. 1370, die van het kapittel van S. Waldetrudis te Bergen uit 1388 en die van de abdij van Gellingen, in rolvorm, uit de late 14 eeuw81. De laatste is interessant, omdat hij het hiërarchische inventarisatiesysteem, dat in de 13e eeuw in de Gellingse abdij was toegepast, onderste boven gooide. De herinventarisator was on verbiddelijk: de nieuwe indeling naar geografische beheerseenheden vergde nieuwe sig naturen. Latere cartularia werden geënt op de nieuwe inventaris. Over het algemeen schijnt men bij herinventarisatie weinig kompassie met oude indelingen gehad te heb ben. Een laat, maar prachtig voorbeeld is de herinventarisatie-kartularisatie van het archief van het Karthuizerklooster te Geertruidenberg in 1518, waarbij van de toch zeer goede inventarisatie uit 1428 niets overbleef82. Vergeleken bij dit alles was, zoals gezegd, de inventarisatie van de Utrechtse kapittel archieven gebrekkig. Vanaf het midden van de 14e eeuw werden er op de charters in het domarchief systematisch dorsale samenvattingen aangebracht met een aanduiding in 79 J. Halkin en C. G. Roland, Recueil des chartes de l'abbaye de Stavelot-Malmedy, 1, Brussel 1909, blz. XLIV e.v. 80 Sic quod prelatus hunc librum, quem digne cartarium appellare possumus, penes se retinens, non indiget ad originales recurrere litteras, salvo tarnen quod interdum inspiciantur, ne a ver- mibus ledantur, aut in se putrescentes corrumpantur, Lefèvre, a.w. (1955), blz. 305. 81 Arch. Groot Sem. Brugge, abdijen Ten Duinen-Ter Doest, nr. 168/13; L. Devillers, Charters du chapitre de Sainte-Wandru de Mons, I, Brussel 1899, blz. XI; Louant, a.w., blz. 777. 82 RA 's-Hertogenbosch, Karthuizerklooster Geertruidenberg, nrs. 1 en 2. Het inventarisatie- doel wordt in 1518 duidelijk omschreven: numerusque in margine scriptus supra quamlibet lit- teram in hoe opere etiam scriptus est in dorso cuiuslibet littere seu instrumenti, quotenus facil- lime inveniatur secundem ordinem alphabeti quecunque littera desiderata. Beide cartularia in 1518 worden zij dormitores, 'slapers', genoemd hebben een geografische rubrieksinde ling met enkele rubrieken generalia. Het oudste van ca. 1429 werkt met rode romeinse cijfers voor de rubrieken en met letters, tekens en cijfers voor de oorkonden binnen de rubrieken. Het jongste van 1518 heeft hoofdletters voor rubrieken en cijfers voor de oorkonden. De ru- briekletter staat voor alle geografische namen, die met de bewuste letter beginnen, dus alle plaatsen waar men goederen heeft beginnend met een B vallen onder de rubriek B. Dit is anders b.v. in het cartularium van de Karthuizers van Nieuwlicht, voltooid in 1555, waar de rubriekletters willekeurig zijn, zodat b.v. de letter L de rubriek Rhenen aangeeft, RA Utrecht, KKK, nr 573°. Bij de bedelorden gaven de rubrieken in plaats van beheerseenheden soms ter mijnen aan, zoals in het cartularium van de Karmelieten van Haarlem uit ca. 1525, P. A. Hen- derikx, De oudste bedelordekloosters in het graafschap van Holland en Zeeland, Dordrecht 1977, blz. 44. [142] welk onderdeel van het archief het stuk thuishoorde: van de bischop, de proost, de vikarissen, of zelfs de 'onnutte stukken', en soms met een vermelding van registratie in het 'oude boek', het 'grote register', het 'register van de kleine kamer' en dergelijke. Deze registers, die verloren zijn gegaan, moeten afschriften van zowel ingekomen als uitgegane oorkonden hebben bevat en, hoewel ook oude stukken werden ingeschreven, hadden zij geen kartularisatie of inventarisatie van het archief ten doel83. Met signatu ren werd dan ook niet of nauwelijks gewerkt. Bij de andere Utrechtse kapittels was de situatie eerder slechter dan beter. De eerste grootscheepse inventarisatie gekombineerd met kartularisatie werd omstreeks 1520 uitgevoerd ten aanzien van het chartrier van S. Marie door de kapittelnotaris Jan van Amerongen84. Het domkapittel stelde gedurende de 16e eeuw herhaaldelijk inventarisatiekommissies in, bestaande uit sleutelbewaar ders, de kapittelnotaris en anderen, maar de bewaarde resultaten van hun werk tonen aan dat zij telkens al in het begin bleven steken85. De kommissie van 1574 was zeer serieus, kwam 47 maal bijeen, dronk bij elke zitting een beker wijn en vooral de vikaris Wouter Brock, die er deel van uitmaakte, werkte hard aan nadere toegangen, waarvan zijn kanunnikenlijst nog steeds dienst doet. Bovendien onderzocht hij de historische struktuur van het kapittel in al zijn geledingen en betrok daarbij niet alleen de charters, maar ook leggers, rekeningen en resoluties. De draagwijdte van zijn bezigheden kunnen alleen archivarissen vatten, want zij hebben kortelings een woord aan hun jargon toege voegd, dat dit werk volledig dekt, maar voor elk normaal mens volkomen onbegrijpe lijk is: Wouter Brock deed aan grondslagonderzoek. Geachte toehoorders, wij zijn genaderd aan de ommekeer in het kerkelijk leven, die wij de Hervorming noemen en die ook voor de kerkelijke archieven van grote betekenis is geweest. De archieven van de abdijen en kloosters, die in het door de protestanten be heerste gebied werden gesekulariseerd, kwamen in handen van de overheid en hun lot was verschillend, van redelijk goed beheer zoals in de Hollandse steden, tot totale ver nietiging zoals bij de grote Friese en Groningse abdijen, die bestanden moeten hebben gehad vergelijkbaar met de rijke archieven van Ten Duinen en Ter Doest in Vlaande ren. Sommige instellingen bleven als geprotestantiseerd politiek lichaam bestaan, zoals de Utrechtse kapittels, en hun archieven zijn goed bewaard, werden in de 18e eeuw geïnventariseerd en kunnen de vergelijking met soortgelijke archieven in de Zuidelijke Nederlanden doorstaan. Voor alle voormalig katholieke instellingen geldt echter dat, hier meer, daar minder, archivalia zijn meegenomen door vluchtende of onderduikende 83 K. Heeringa, Inventaris van het archief van het kapittel ten dom, Utrecht 1929, blz. XXII- XXIIII. 84 RA Utrecht, kapittel S. Marie, nr. 7 cartularium, nr. 8 inventaris (repertorium littera- rum omnium officiorum ecclesie nostre). Hoofdindeling naar officia als volgt: in officio men- surnali; in officio maiori; in officio minori; Velue; de statutis ecclesie nostre et aliis; de vica- riis. Binnen de officia worden de capsae met hoofdletters aangegeven, zo veel mogelijk geo grafisch, binnen de capsae de oorkonden met romeinse cijfers. De oudste inventaris van het archief van S. Jan uit ca. 1550 is zonder dateringen en signaturen, alleen de capsae worden met hoofdletters aangegeven, kapittel S. Jan, nr. 25. 85 Zie het overzicht bij Heeringa, a.w., blz. XXVI e.v. Voor de resultaten: domarchief, nrs. 37, 38, 40, 41, 43. [143]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1981 | | pagina 24