Twee artikels zijn er over verzekeringen voor archieven. Kilian bespreekt de verschillen de verzekeringsvormen, niet alleen voor archivalia, maar ook voor personen en de materiële uitrusting (nr. 4, kol. 401-406). Archivalia zijn per definitie unieke voorwer pen en in zuivere vorm onvervangbaar. Daarom moeten maatregelen om de risico's zo klein mogelijk te maken voorop staan. In bijzondere gevallen kan verzekering echter goede diensten bewijzen. Te denken valt aan aankoop (in het geval van boeken, kaar ten e.d.) en reproductie (met behulp van microfilms) van verloren gegaan materiaal, of restauratie van beschadigde documenten. Bij de vaststelling van de verzekerde som kan men van deze alternatieven uitgaan. Terecht wijst Kilian er op, dat microverfilming bij draagt tot verkleining van het risico, daarmee tevens de hoogte van de verzekerde som naar beneden drukkend. Huck deelt het resultaat mee van een enquête onder 27 grotere stedelijke archief diensten naar de stand van zaken op verzekeringsgebied (nr. 4, kol. 405-410). Het 2/3 deel van de archivarissen heeft de archivalia tegen brandschade verzekerd, 1/8 deel tegen schade door inbraak en 1/16 tegen schade door leidingwater. Een archiefdienst die in het geheel geen archivalia verzekerd heeft, verklaarde: 'die beste Sicherung ist die beste Versicherung'. Huck geeft enkele voorbeelden van richtlijnen voor taxatie van archivalia. Bonn bijv. stelt de verzekerde som van een oorkonde op 100 DM, van 1 strekkende meter documenten tot 1970 op 500 DM, na 1970 op 5 DM. Rebentisch brengt verslag uit van zijn ervaringen opgedaan bij een editie van documen ten, voorzien van wetenschappelijk commentaar, betreffende de geschiedenis van Neu- Isenburg in de jaren 1933-1945 (nr. 4, kol. 409-412). Na Hitler-golf en Holocaust is in Duitsland een reeks locaalhistorische projecten op gang gekomen, gericht op het boven tafel brengen van alle relevante gebeurtenissen uit de Nazi-tijd. Niet alleen over vervol ging en verzet, thema's waartoe men zich voordien beperkte, gedreven door het zoeken naar de eigen identiteit en de behoefte aan zelfrechtvaardiging. Een handicap is het ge brekkig bronnenmateriaal op plaatselijk niveau, waarvan veel doelbewust vernietigd is. Gelukkig konden veel lacunes worden opgevuld met gegevens uit archieven van hogere overheden. Een waardevolle bron bleken de mondelinge getuigenissen van tijdgenoten. Deze werden op vakkundige wijze geïnterviewd. Het interview werd schriftelijk vastge legd en geauthenticeerd. Pogingen echter om materiaal van particulieren los te krijgen stoten nog altijd op een muur van argwaan en onzekerheid. Het stadsbestuur was via een werkgroep ten nauwste bij het project betrokken. In verband met bescherming van de persoonlijke levenssfeer is een verregaande anonymisering toegepast. Alleen voor leidinggevende personen is een uitzondering gemaakt. Het Bondsarchief heeft in 1979 archivalia van R. Servatius in ontvangst genomen, be trekking hebbend op diens rol als verdediger in het Eichmann-proces te Jeruzalem (1961/1962). Naast proces-stukken bevat de collectie brieven van derden en knipsels uit kranten en tijdschriften (nr. 3, kol. 318-319). Nummer 2 bevat een bespreking van 'Handbuch der Negativ-Restaurierung', samengesteld door Gloc, Vogel en Strauch, Marburg, 1977 (kol. 273-275). RHK [90] Journal of the Society of Archivists Vol. 6 no. 5 (april 1980) van dit Engelse tijdschrift opent met een presidential address door F. Hull over de stelling: 'The archivist should not be an historian.' Historici zijn tezeer geïnteresseerd in bepaalde onderwerpen, zijn te selectief en te weinig objectief. De vijfde earl Stanhope (1805-1875), een historicus, heeft het archief van zijn familie goed beschreven, doch gedeeltelijk naar onderwerp geordend, het vermengd met aange kocht en gedrukt materiaal, en brieven van belangrijke personen eruit gelicht om 'auto graph albums' te kunnen samenstellen. Misschien moet de stelling worden omgekeerd: 'The historian should not be an archivist.' In hetzelfde nummer betoogt W. N. Yates daarentegen, dat historisch onderzoek en archiefzorg samenhangen; archivarissen die zelf geen historisch onderzoek willen doen moeten daarvoor uitkomen in plaats van zich te verschuilen achter formele argumenten. Van Hull is tevens afgedrukt de tekst van een lezing over vernietigingsproblemen, gehouden te Kartoem in 1978. F. Sheppard en V. Belcher beschrijven de geschiedenis van de registratie van transporten van onroe rend goed en van testamenten in Londen en Yorkshire. Het verslag van de annual mee ting bevat vele praktische beleidssuggesties voor een situatie waarin bezuinigd moet worden. Verder recensies van M. T. Clanchy, From memory to written record: Eng land 1066-1307 (zeer lovend); D. J. Johnson, The manuscripts of the House of Lords, vol XII, 1714-1718; J. M. Collinge, Office-holders in modern Britain, VII: navy board officials 1660-1832; D. Lance, An archive approach to oral history; E. Hedling, Busi ness archives, an introduction; en aankondigingen van A guide to genealogical sources in Guildhall library (2nd edition) en van F. G. Emmison en W. J. Smith, Material for theses in local records offices and libraries. Vol. 6 no. 6 (oktober 1980) bevat een uitgebreid artikel met plattegronden door L. Bell, 'Archival accommodation in the United Kingdom'; het beschrijft archiefgebouwen, de gebruikte stellingen, de verbindingen (liften, buizenpost), air-conditioning en beveili ging. M. Bond behandelt de ontwikkeling van het parlementair geluidsarchief te West minster. Besproken worden J. M. Collinge, Office-holders in modern Britain, VIII: Foreign Office officials 1782-1870, en M. Bott en J. A. Edwards, Records manage ment in British universities. Tenslotte een aantal technische aanbevelingen voor archief restauratoren, met literatuuropgave. H. J. E. [91]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1981 | | pagina 50