leveren voor de wijze waarop archivalia gehuisvest moeten worden. Wetenschap is in
zijn denktrant kennelijk identiek met exacte wetenschap. Onnodig te zeggen, dat
Schöntag tegen ramen in magazijnmuren is.
Terecht merkt hij op, dat archivalia in expositieruimtes aan bijzondere gevaren bloot
gesteld zijn. Op grond van het voorgaande zou men nu kunnen verwachten een fervent
tegenstander van exposities voor zich te hebben. Maar nee hoor. Aangezien archief
tentoonstellingen niet meer uit het culturele leven weg te denken zijn, moeten er maar
bijzondere voorzorgsmaatregelen getroffen worden. Temperatuur en luchtvochtigheid
moeten te regelen zijn. Een speciaal probleem vormen de spotlights door de hoge tem
peraturen en het felle licht.
Schöntag vindt, dat de archivaris zijn licht niet onder de korenmaat moeten steken als
het er om gaat nieuwe archiefruimte te realiseren. Zonder omwegen adviseert hij archi
varissen, aan wie oude gebouwen worden aangeboden, het aanbod resoluut te weige
ren, indien het niet aan hoge normen voldoet. Een punt dat buiten beschouwing blijft,
is de vraag of er niet een correlatie zal blijken te zijn tussen kwaliteit van magazijnruim
te en kwantiteit van op te nemen archivalia, of te wel de vraag of duurdere archiefruim
te niet tot strengere selectie zal nopen. Hoewel de schrijver heel duidelijk het accent legt
op het bewaren-op-zich ten detrimente van het bewaren-voor-mensen-door-mensen,
geeft hij al met al toch een vrij compleet overzicht van de optimale condities, waar
onder archivalia bewaard kunnen worden. Literatuurverwijzingen ontbreken hier niet
aan.
Educatie voor volwassenen is een materie, die de bijzondere aandacht van Zittel heeft
(nr. 3, kol. 285-300). Doelbewust laat hij educatie voor scholieren buiten beschouwing,
aangezien hierover reeds veel geschreven is. Eerst geeft Zittel een breedvoerig overzicht
van wat er in Duitsland buiten het archiefwezen aan vormingsactiviteiten voor volwas
senen ontplooid wordt. Met name de volkshogescholen komen goed uit de verf. Hij
wijst er nadrukkelijk op, dat de betekenis van vormingswerk voor volwassenen in de
tegenwoordige maatschappij niet hoog genoeg kan worden aangeslagen. Op de klaar
blijkelijk bestaande behoefte aan vorming en informatie zal ook de archivaris moeten
inspelen. Hij doet er evenwel goed aan voor een educatief aanbod te zorgen, dat de
toets der critiek goed kan doorstaan. Dilettantisme en gefröbel dienen zoveel mogelijk
vermeden te worden. Zittel dringt aan op contacten tussen archiefdiensten en vor
mingsinstituten, zoals volkshogescholen. Voorts houdt hij er een pleidooi voor om
studiedagen te wijden aan het onderwerp 'archieven en educatie voor volwassenen',
waarvoor in het onderwerp gespecialiseerde gastdocenten uitgenodigd zouden kunnen
worden. N.B. Zittel meent een achterstand van Duitsland te bespeuren ten opzichte van
enige omringende landen, waaronder Nederland. Wat ons land aangaat grondvest hij
zijn oordeel op een kort verslag door Booms van de Nederlandse studiedagen van 1963!
Hempel en Lange hebben een artikel geschreven over de samenwerking tussen archief
diensten van de omroeporganisaties en de overige archiefdiensten (nr. 3, kol. 299-306).
De volgende informatiedragers zijn in het geding: film- en geluidsbanden, scripts daar
op betrekking hebbend en archivalia in eigenlijke zin. De door de auteurs te berde ge
brachte gegevens zijn verkregen middels een enquête. Het resultaat geeft een grote di
versiteit te zien in de regelingen tussen omroeporganisaties enerzijds en archiefdiensten
[88]
c.q. bibliotheken anderzijds. Enkele voorbeelden: De Beierse radio-omroep werkt con
tractueel samen met zowel het staatsarchief als met de staatsbibliotheek. De eerst
genoemde instelling krijgt thematisch nauwkeurig bepaalde radio-producties, de laatst
genoemde o.a. het gehele bestand aan scripts. Het stedelijk archief tenslotte ontvangt
van iedere productie met Münchener onderwerpen een inhoudsopgave in de vorm van
systeemkaarten. De archiefdienst kan copieën laten maken van producties, die voor
haar interessant zijn; een situatie die ook in Nederland voorkomt de auteurs wijzen
daarop. In Hamburg werkt de archiefdienst van de televisie der Norddeutsche Rund
funk samen met het staatsarchief in die zin, dat het staatsarchivariaat kenbaar maakt,
welke producties het voor blijvende bewaring in aanmerking wil laten komen. De
auteurs bespeuren bij de omroepen een onwil om het materiaal af te staan, een gegeven
dat overeenkomt met ervaringen opgedaan bij de acquisitie van archieven van politieke
partijen en van ondernemingen.
In nummer 3 komen mededelingen voor over verrijdbare stellingen in het staatsarchief
van Hamburg (kol. 320-322). In 1972 heeft men daar nieuwe magazijnruimte in gebruik
genomen in de vorm van vier étages, waarvan één met verrijdbare stellingen. De overige
drie hebben vaste stellingen gekregen, die later, bij gebleken behoefte, door verrijdbare
te vervangen zouden zijn. De behoefte heeft zich eerder dan verwacht aangediend.
Daarbij komt dat men gemeend heeft niet met de ombouw te moeten wachten tot alle
plaatsruimte in beslag genomen zou zijn. Er dient immers ruimte gereserveerd te wor
den voor archieven, die in verband met de ombouw verplaatst moeten worden. On
danks het feit dat de drie étages al met rails en krachtstroomaansluitingen uitgerust
waren, hebben zich nog al wat problemen voorgedaan. Kleine oneffenheden in het
vloeroppervlak, voor het oog niet rechtstreeks waarneembaar, waren er de oorzaak
van. Hamburg laat zijn ervaringen resulteren in een drietal aanbevelingen: 1) magazijn
ruimten, die naderhand verrijdbare stellingen krijgen, direct voorzien van rails,
krachtstroomaansluitingen, juiste verlichting enz.; 2) in deze ruimten geen vaste stellin
gen plaatsen, maar deze gewoon leeg laten; 3) in het begin goed overwegen of directe in
bouw van verrijdbare stellingen om economische en technische redenen toch niet de
voorkeur verdient.
Stahlschmidt levert een bijdrage over het statistisch materiaal in archieven, zoals dat
van volkstellingen, in het bijzonder vanuit het oogpunt van openbaarheid en de beper
king daarvan alsook uit het oogpunt van evaluatie (selectie) (nr. 4, kol. 389-394). Hij
toont zich een voorstander van bewaring van de enquête-formulieren in de vorm van
micro-fiches en wel verdeeld in twee series. De ene serie op naam, de andere op ken
teken, gescheiden te bewaren, waarbij de eerste serie extra beveiliging tegen ongenode
blikken behoeft. In Duitsland geeft men geografische kaarten, die een rol in een juri
disch proces gespeeld hebben, de naam 'Augenschein' (i.e. ogenschouw, nader onder
zoek). Hoewel deze benaming mutatis mutandis ook bij Oostnederlandse kaarten voor
komt, ontbreekt vooralsnog een moderne Nederlandse term. Over deze kaarten schrijft
Taddy en zijn artikel noemt hij een bijdrage tot het probleem van het identificeren van
historische kaarten. Aanbevolen lectuur, speciaal voor topografisch-historische atlas-
sers (nr. 4, kol. 398-402).
[89]