De naam Van Such telen op straat ancien regime naar het gemengd akkusatoir-inquisitoire procédé van waarheidsvinding volgens de Code d'Instruction Criminelle25 zonder pijnbank of surrogaat van dit in stituut te stroomlijnen. A. J. van Weel 25 R. Merle en A. Vitu, Traité de droit criminel, Paris, 1967, blz. 73. SUMMARY The devaluation of the confession of the condemned in the extraordinary judgements of the court of aldermen of The Hague (1758-1811) During the period 1758-1794 the inquisitorial extraordinary criminal trial, indissolubly linked with torture, was the rule in the criminal practice of the court of aldermen of The Hague. In all the extraordinary judgements in this period is recorded, that the convict pleaded guilty. This practice however was altered by the outbreak of the Batavian revolution in the beginning of 1795. Truely with regard to quantity the extra ordinary trial remained the most important one in almost the same degree, but its character was fundamentally changed because from that time on a considerable number of convicts was condemned without having pleaded guilty. The most important reason of this was, that the revolutionaries in authority ('the patriotten'), who had taken possession of the seats in the court of aldermen of The Hague as well as in the legislature of the province of Holland (and later of the entire Republic), put into practice their disapproval of torture, although both legislatures did not completely abolish that institution, except for a few months. Thus the criminal trial in The Hague in its totality lost its most harsh inquisitorial inclination. This phenomenon must have streamlined the introduction of the Code d'Instruction Criminelle in 1811 with its mixed accusatorial-inquisitorial process of factfinding, which excluded any application of fysical violence against the accused. [58] Ach neen, schrikt U niet, deze goede naam ligt niet te grabbel op straat. Integendeel, daar waar de naam op straat gevonden wordt is dat ter herinnering aan een verdienste lijk lid van de familie, namelijk op een straatnaambord. Dat deze naam als zodanig werd gebruikt was mij bekend, maar waar dat het geval was bleek mij pas bij het na pluizen van het dikke Postcodeboek. Dat geduldwerkje bracht aan het licht, dat de naam Van Suchtelen zeker in elf plaatsen te vinden is, in één stad zelfs twee keer. Nade re informatie bij gemeentebesturen leerde mij, dat meer dan één Van Suchtelen de eer van een eigen straat waardig was bevonden. Zo bleken er twaalf straten verdeeld over zeven burgemeesters, één geestelijke en één letterkundige te zijn. Deze laatste is erg in het voordeel; een burgemeester behoeft niet te rekenen op een straat buiten zijn eigen gemeente, maar begrip voor cultuur wil iedereen wel tonen en zo komt de letterkundige driemaal aan bod. Waar vinden we nu deze straten, wie waren de personen en waarom worden zij op deze wijze geëerd? Gaan we chronologisch te werk, dan moeten we beginnen in Zutphen. Als kleine stad had men weinig straten te vernoemen, maar blijkbaar een ruim aanbod van grote bur gers. De Van Suchtelenstraat ontleent zijn naam aan twee personen uit dit geslacht te gelijk en wel Peter (t 1552) en Gerrit (t 1578). Peter was kanunnik van het kapittel van St.-Walburg van 1510-1552. Hij begon zijn loopbaan als klerk van de Hertogelijke kanselarij en zijn handtekening komt op diverse stukken in de archieven voor. Waar hij zijn kerkelijke opleiding ge noten heeft is niet duidelijk, maar in 1510 komt hij in het kapittel. In 1539 bekleedt hij de hoogste functie als deken. Hij is vermoedelijk een vroom man geweest met hart voor zijn werk en die er op lette dat alles in zijn kerk volgens de regels verliep. Zijn portret kunt U vinden in het Museum te Zutphen. Daar hangt zijn Memorietafel, een schilderij uit 1540 voorstellende de Heilige Maagd met het Kind en naast Haar de koningsdochter-abdis St.-Walburg met enkele andere personen. Op de voorgrond knielen twee kanunniken, elk voor een bidbankje. Op het ene bankje staat duidelijk het wapen van de familie Van Suchtelen bestaande uit vier zilveren ringen op een rood veld. We mogen dus wel aannemen, dat de hier knielende figuur Peter is (afb. 1). Hij overleed in 1552 en werd begraven in zijn St.-Walburgkerk. De grote zerk waaronder hij zijn laatste rustplaats vond is daar nog aanwezig. Gerrit, waarmede Peter de straatnaam moet delen, was een neef van hem. Hij was oorspronkelijk geestelijke, maar gaf in 1533 zijn vicariaat van het H. Kruis op, huwde enige jaren later met Anna Mentincks en wijdde zich aan wereldse zaken. Van 1573 tot zijn dood in 1578 was hij schepen van Zutphen. Zijn handtekening komt voor onder de verklaring, waarbij de Staten van Gelderland zich verenigen met de Algemene Staten tegen de Spanjaarden. Die ondertekening met 'eigen hand en Christelijke naame' vond [59]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1981 | | pagina 34