De 'devaluatie' van de bekentenis van de veroordeelde in de extraordinarisrechtspraak van de Haagse vierschaar (1758-1811) Het 'Register van crimineele vonnissen' van de Haagse vierschaar vermeldt tijdens de periode van 1 januari 1758 tot 2 februari 1795 292 gewijsden, waarvan behalve 32 in verstekprocedures 2 in ordinaris- en 258 in extraordinarisproces; submissievonnissen ontbreken dus1. De 258 extraordinarisvonnissen bevatten alle de aantekening, dat de veroordeelde 'buiten pijn en banden van ijzer' een bekentenis had afgelegd. In hoeverre deze bekentenissen onder fysieke dwang waren 'losgekregen' blijkt niet uit de senten ties. En dit is evenmin uit andere bronnen na te gaan, omdat de stukken over het voor onderzoek ook tot 1811 slechts zeer incidenteel zijn bewaard gebleven2. Er staat evenwel wel vast, dat de zweep in enkele gevallen gebruikt is. Dit alles biedt weinig verrassends. Het is namelijk grosso modo bekend, hoe het straf proces destijds plaatsvond3. Wanneer er twijfel bestond of de verdachte schuldig was, er twijfel heerste omtrent de aard van het delikt of de strafbaarheid van de verdachte onzeker was, bij voorbeeld wegens handelen uit noodweer of wegens krankzinnigheid4, moest in theorie een akkusatoir ordinarisproces plaatsvinden. Tijdens zo'n procedure zat de verdachte soms in voorarrest5. Hij kon zich laten bijstaan door een raadsman. Het proces werd gevoerd door wisseling van stukken ter rolle tussen de openbare aan- 1 Gemeentearchief 's-Gravenhage, Oude rechterlijke archieven van 's-Gravenhage 1538-181 1 (in het vervolg te citeren als O.R.A.), inv.nr. 109 en 110. Het feit, dat wij ons onderzoek aan vingen in 1758, heeft als enige betekenis, dat wij een representatief aantal vonnissen in be schouwing wilden nemen, dat gewezen was aan de vooravond van de Bataafse revolutie. In dit onderzoek hebben wij de schaarse resoluties tot 'correctie' van kinderen buiten beschou wing gelaten. Tenslotte zij nog meegedeeld, dat het ontbreken van submissievonnissen (zie noot 13) in het Register niet beduidt, dat in de periode 1758-1795 niet volgens deze procedure is gevonnist. Dit blijkt uit de procesdossiers (zie noot 2). 2 Het 'Crimineel examenboek' (O.R.A., inv.nr. 71-86) loopt tot 1768. De verslagen van de ver horen van de verdachten in latere jaren zijn slechts voor een klein deel opgenomen in de overi gens toch al incomplete verzameling procesdossiers (O.R.A., inv.nr. 863-879). 3 P. van Heijnsbergen, De pijnbank in de Nederlanden, Groningen, 1925, blz. 62 e.v.; A. H. Huussen jr., De rechtspraak in strafzaken voor het Hof van Holland in het eerste kwart van de achttiende eeuw, in: Holland, regionaal historisch tijdschrift, juni 1976 (jrg. 8, nr. 3), blz. 116 e.v. 4 O. R.A.inv.nr. 111, blz. 3Men zie over de strafrechtspleging jegens krankzinnigen in die tijd overigens nader M.C. van Hall en W. Y. van Hamelsveld, Harmen Alfkens, Amsterdam, 1798. 5 De twee veroordeelden volgens het O. R.A. (inv.nr. 109, blz. 92, en inv.nr. 110, blz. 153) zaten beiden in voorarrest. [54] klager (in Den Haag baljuw genaamd) en de verdachte. Was de verdachte veroordeeld, dan kon hij in appèl gaan. Aldus stond de verdachte in ordinarisproces terecht als een min of meer gelijke van de baljuw. Dit was in het inquisitoire extraordinarisproces echter geenszins het geval. Deze wijze van procederen had ten doel de waarheid aan het licht te brengen door de ver dachte tot een voorwerp van onderzoek te maken. Deze zat vrijwel6 altijd in voor arrest, had geen recht op rechtsgeleerde bijstand en het belangrijkste onderdeel van de procedure was, dat hij aan verhoren werd onderworpen, waarin hij verplicht was op de hem gestelde vragen te antwoorden. Hierbij was het gewoonte hem te vragen, of hij het delikt, waarvan hij werd verdacht, bekende. Ingeval hij dit weigerde, dan kon de bal juw hem na een desbetreffend rechterlijk vonnis onderwerpen aan tortuur. De bekente nis diende de verdachte dan later 'buiten pijn en banden van ijzer' voor het gerecht te herhalen, opdat zij tezamen met het overige belastende materiaal het bewijs tegen hem 'rond' maakte, zodat hij kon worden veroordeeld. In tegenstelling tot hetgeen het woord 'extraordinaris' doet verwachten was het extraordinarisproces regel en het ordinaris- uitzondering. Debet hieraan schijnt vooral het feit te zijn geweest, dat een verdachte, die bekend had, niet in appèl kon gaan ('confessus non appellat')7, zodat de rechters aan hoger toezicht op hun wijze van handelen onttrokken bleven. In bovenstaande praktijk deed zich na de Bataafse omwenteling direct één fundamen tele verandering voor: de vermindering van de waardering van de bekentenis. De oor zaak hiervan moeten wij zoeken in de afzetting van de leden van de Haagse vierschaar op 2 februari 17958 (en van de leden van de Staten van Holland op 26 januari d.a.v.) en hun vervanging door patriotten. De patriotten wensten namelijke de pijnbank af te schaffen9 (zij het ook, zoals wij hierna nog zullen bespreken, dat zij, toen het zover was gekomen, weer snel een stap terug moesten), mogelijk omdat de door hen gepropageer de 'égalité' zich tegen het pijnigen verzette, nadat dit instituut in vele Europese landen formeel was afgeschaft10, en omdat in de overige provincies van de Republiek, die zij tot een eenheidsstaat wensten om te smeden, het veroordelen 'op confessie' veel minder in ere stond dan in Holland11. Allereerst nu de periode van 2 februari 1795 tot 1 mei 1798. Volgens het register werden gedurende deze tijd 100 lijfstraffelijke vonnissen gewezen12. Het waren er 9 in verstek- proces, 7 in submissieproces, een wijze van procederen die werd ingeleid met een re quest van de delinquent aan het gerecht13, 7 in ordinaris- en 77 in extraordinarisproces. 6 O.R.A., inv.nr. 109, blz. 23 en blz. 24 zijn over de periode 1758-1794 de enige twee gevallen, dat in een extraordinarisproces de verdachte op vrije voeten bleef. 7 A. J. Bosch, Rechtshistorische aantekeningen betreffende het appèlrecht in strafzaken, Tijd schrift voor strafrecht, dl. LVII (1948), blz. 34-83. 8 J. E. J. Geselschap, Inventaris O.R.A., blz. 3. 9 De patriotten schaften in Gelderland de pijnbank op 9 september 1795 af (Van Heijnsbergen, a.w., blz. 143). Deze gezindheid van de patriotten blijke voorts uit: L. de Gou, Het plan van constitutie van 1796, Den Haag, 1975, in voce: pijnbank. 10 Van Heijnsbergen, a.w., blz. 136 e.v. 11 Van Heijnsbergen, a.w., blz. 65 e.v. 12 O.R.A., inv.nr. 110 en 111 13 Huussen, a.w., blz. 124. [55]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1981 | | pagina 32