Archief, archivaris en educatie Op het negende internationale congres van archivarissen te Londen vond, zoals be kend, een bezinning op het gebruik van archieven plaats. De gehouden referaten en ge geven interventies hielden zich hoofdzakelijk bezig met de raadpleging daarvan door mensen van wetenschap, genealogen en overheidsfunctionarissen een archiefgebruik dat sinds jaar en dag is gepractiseerd. De toenemende mate waarin dit gebeurt vraagt om verschillende voorzieningen, waarop uitvoerig werd ingegaan. Daarbij werd ook het educatieve werk vanuit de archieven herhaaldelijk aangeroerd. Op dit laatste aspect zou ik dieper willen ingaan. Als taken voor de archivaris kunnen in de Archiefwet en het archiefbesluit worden ge lezen: het beheer van de archieven en het toegankelijk maken ervan op grond van het beginsel van de openbaarheid. In de toelichting op het eerste artikel van de Wet worden twee instanties, die daarbij belang hebben, met name genoemd: de overheid, wier admi nistratie voor het voeren van haar beleid moet kunnen rekenen op een goede bewaring en toegankelijkheid van de overheidsarchieven, en de wetenschap, die voor haar onder zoek archieven nodig heeft. Over genealogen en amateurs op het gebied van de beoefe ning van locale en regionale historie wordt niet gesproken misschien wilde men hun werk als een 'Vorstufe' voor wetenschappelijk onderzoek beschouwen (wat het soms is!), misschien als een goede vrijetijdsbesteding, misschien allebei tenslotte zijn cul tuur en recreatie in hetzelfde ministerie ondergebracht. Het begrip educatie als een taak van de archivaris laat zich niet direct uit de Wet of het besluit aflezen. Te zorgen voor openbaarheid en toegankelijkheid is immers nog lang niet hetzelfde als educatie. Educatie houdt als een opvoedende werkzaamheid (in wezen niet zonder enige pretentie) meer in: een actief en gericht beleid van de archivaris door middel van de door hem beheerde archieven ten opzichte van een steeds groter publiek. Onder die archieven moeten niet alleen worden verstaan de overheidsarchieven, waar van sprake is in de toelichting op artikel 1, maar ook andere archieven evenals verzame lingen van topografisch, iconografisch en ander materiaal. Is het geen spijkers op laag water zoeken om dit zo nadrukkelijk naar voren te halen? Immers, al wordt deze taak in de Wet niet met zoveel woorden genoemd, er is toch een practijk gegroeid van het houden van tentoonstellingen in archieven, het geven van cur sussen, het opzetten van projecten ten dienste van het onderwijs? En er valt toch ook niets tegen deze practijk in te brengen vanuit de wettelijke voorschriften? Er is boven dien al wel over nagedacht, gesproken en geschreven: Men zie de artikelen van Renting en van Van der Woel in het NAB (69 pp 183-191 en 82 pp 323-333), de studiedagen van de VAN in oktober 1963 en laatstelijk de Archiefdagen in Utrecht 1979, en educatie is zelfs daarbij de derde taak van de archivaris genoemd. Toch is, dunkt me, verdere be zinning niet misplaatst of overbodig. Zodra we namelijk als archivarissen beginnen met educatie of zelfs educatieve diensten, springt meteen de vraag naar voren: Hoe letterlijk nemen we deze woorden? Vanuit welke gezichtspunten willen wij 'opvoeden'? Wan neer we n.l. echte educatie gaan bedrijven bestaat de mogelijkheid dat we activiteiten ontwikkelen waarbij we ons door andere dan door de archiefwetgeving bepaalde ge zichtspunten laten leiden en een van buitenaf (misschien door een politiek of ideologie) bepaald doel gaan nastreven. Daarmee zou men een nieuw element in het geding bren gen dat vreemd is aan de bij de Wet bedoelde opdracht. Het lijkt me de moeite waard dit nader te bezien. Op het congres te Londen waren in dit opzicht duidelijke klanken te beluisteren. De staatkundige achtergrond van een aantal deelnemers, hun politieke beschouwingen ble ken inspirerend of gebiedend op de achtergrond van hun beschouwingen over het ge bruik van de archieven te staan. Bij sommige vertegenwoordigers van de z.g. jonge naties, de Derde wereld, uitte zich dit in een zekere behoefte om hun eigen cultuur met haar waarden te stellen naast of tegenover die van de 'oude volken'. Het vastleggen van hun tradities (ook via het geluidsmedium) moest er o.a. toe bijdragen, de tegenwoordi ge en toekomende generaties te doordringen van hun 'glorious past', het eigen roemrijk verleden. Het werd als een van de taken van de archivaris gezien hieraan mee te werken door hiervoor geschikt materiaal uit de archieven beschikbaar te stellen en aan te rei ken; een taak die ongetwijfeld een zekere mate van bezieling voor dat eigene, deze eigen waarden van het volk in heden en verleden, vereist en omgekeerd ook schenkt. Bij de sprekers uit de landen die volgens de beginselen van Marx en Engels worden bestuurd en georganiseerd, de socialistische landen, stond uiteraard de ontwikkeling van maatschappij en staat centraal in hun beschouwingen over een educatief gebruik van de archieven. Al valt daar wel eens een woord als 'Persönlichkeitsbildung' dan heeft men nog het gevoel, dat de persoon steeds als een deel(tje) van het geheel wordt gezien; wanneer 'Humanismus' genoemd wordt dan is dat vanzelfsprekend gevuld met een socialistische ideologie; en wanneer gesteld wordt dat het ontsluiten van de archie ven een goede stap is op de weg naar ontwapening, wereldvrede, en 'gesellschaftliche Fortschritte' dan weet men dat dit geplaatst is in het kader van het streven naar een wereldomvattende, klassenloze maatschappij. Bij al deze beschouwingen werd herhaaldelijk een beroep op het programma van de UNESCO gedaan. Deze heeft een visie op een permanente educatie van iedere volks gemeenschap met de bedoeling, dat alle leden ervan zich zoveel mogelijk zouden ont plooien. Archieven kunnen daarbij behulpzaam zijn als 'basic information sources'. Bovendien kunnen zij bijdragen tot 'nationaal development, international understan ding, cooperation and peace.' Met deze gedachten in het hoofd schakelen we over naar de Nederlandse situatie. Ook bij ons ligt aan de archiefwetgeving uit de zestiger jaren een bepaalde conceptie van cul tuurpolitiek ten grondslag, die men ten dele uit het UNESCO-programma zou kunnen [44] [45]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1981 | | pagina 27