ambtenaren/lerarengroep, de arbeiders, militairen, 65 ers, studenten, organisaties
en huisvrouwen. De bezoekers zijn zelfs onderzocht op de norm: toevallige en ge
regelde bezoekers. En ook de onderwerpen werden heel voorlopig uitgesplitst op ge
nealogie, plaatselijke geschiedenis en andere doeleinden. Belangrijk is ook het ge
geven over de vrije toegang tot de archieven.
Voor A. Graaf huis, adjunct-gemeentearchivaris van Utrechtwas de taak weggelegd
om gegevens te verzamelen over de verhouding tussen de archivaris en de
(publiciteits)media, zoals film, radio, televisie, pers en dergelijke in Nederland. Om
enig inzicht te krijgen in de materie stelde hij zich in verbinding met de gemeentearchi
varis van Rotterdam, die hem informeerde over de Rotterdamse situatie en hem op het
spoor zette van de Rijksarchiefdienst en de gemeente-archieven van Amsterdam, Arn
hem, 's-Gravenhage en Zwolle. De volgende interventie was het resultaat. Van enkele
Nederlandse en buitenlandse collega's o.a. dr. Popov ontving de intervenient positieve
reacties.
De interventie over de archivaris en de media in Nederland luidde:
In Nederland bestaat een netwerk van grote en kleine archiefdiensten: het Algemeen
Rijksarchief in 's-Gravenhage, de Rijksarchieven in de 11 provincies, gemeentelijke
archiefdiensten in een groot aantal steden en streekarchieven waarin de archivalia van
met elkaar samenwerkende kleinere gemeenten worden bewaard.
Hier te lande wordt geleidelijk een continu contact met de media opgebouwd. In het
algemeen hebben de gemeentelijke archiefdiensten het meeste contact met de plaatselij
ke pers. Dit contact wordt in grotere steden veelal gelegd via een gemeentelijk bureau
Voorlichting en Public Relations. Het initiatief is vaak wederkerig: soms stuurt de
archiefdienst door middel van een tentoonstelling of bij het gereedkomen van een
historisch onderzoek op het vermelde contact aan, bijvoorbeeld via een persconferentie
of door middel van een persbericht; soms wendt de plaatselijke pers zich tot de archiva
ris om actuele informatie. Dat door de pers gevraagde contact resulteert in interviews
en/of artikelen van journalisten. Dat de bij de meeste archiefdiensten in beheer zijnde
bibliotheken en prentencollecties daarbij zeer goed van pas komen, spreekt vanzelf.
De radio- en televisiewereld wordt slechts ingeschakeld, wanneer het om bijzondere
zaken gaat en de inhoud van de reeds vermelde exposities, interviews en artikelen daar
toe aanleiding geeft.
Het verlenen van gerichte opdrachten aan filmers geschiedt slechts hier en daar en even
eens alleen bij speciale gelegenheden, zoals bij de film over het Nederlands archief
wezen, vervaardigd in het kader van de Internationale Archiefweken (1979). Het initia
tief tot het gebruik van archiefmateriaal kan ook uitgaan van de media. Voorbeelden
hiervan zijn radiodocumentaires en een wekelijks op de televisie uitgezonden program
ma over plaatselijke en regionale historie en cultuur.
Een enkel gemeentearchief heeft contacten met een plaatselijke film- of videodienst.
Deze kan een belangrijke functie vervullen bij het vastleggen van het zich voortdurend
wijzigende stadsbeeld en/of aktiviteiten van plaatselijk en regionaal historisch belang,
[30]
zoals congressen, manifestaties, bijzondere raadsvergaderingen, zittingen van het pro
vinciaal bestuur, etc. De aanleg van geluidsarchieven krijgt steeds meer aandacht. Lang
niet altijd is van eigen opnamen sprake, maar vindt de aanschaf plaats door opname of
aankoop van materiaal dat door de media wordt geproduceerd. Voor de Rijksarchief
dienst is het van groot belang, dat over de medewerking van de Rijksvoorlichtings
dienst (R.V.D) en zijn omvangrijke filmarchief kan worden beschikt.
Bij de hierboven gemaakte opmerkingen heb ik mij laten leiden door het centrale uit
gangspunt van de openbaarheid, zoals dit in de oude Archiefwet van 1918 en in de nieu
we Archiefwet van 1962 voor ons land verankerd ligt. Bij het geven van informatie zul
len de archivarissen en hun medewerkers bedacht moeten zijn op het algemeen gelden
de beginsel der openbaarheid, en tevens de belangen van de individuele burger in het
oog moeten houden.
De organisatie van de archiefdiensten moet er tenmiste op worden afgestemd, dat in de
naaste toekomst de contacten mèt en de opdrachten vanuit de wereld der media zullen
kunnen worden geïntensiveerd.
Don derdagm id dag
De vierde zitting, gepresideerd door dr. J. R. Ede uit Engeland, ging over het functio
neren van de Internationale Archiefraad. De inleidingen waren van E. G. Franz (West-
Duitsland) over de resultaten en de toekomst van de Internationale Archiefraad, van
N. H. Kulkarnee (India) over de Internationale Archiefraad en de ontwikkeling van ar
chieven, van J. M. Mata Castillon (Spanje) over de Internationale Archiefraad en de
individuele archivaris en van A. Arad (Israel) over de Internationale Archiefraad en de
archiefmethodiek. De tekst van dr. Arad werd voorgelezen door zijn collega dr. A. P.
Alsberg.
Rapporteur was mevrouw J. L. Parani van het Indonesische Staatsarchief. Afgezien
van de laatste lezing, waren de bijdragen voor deze zitting minder interessant.
BIJLAGEN
Vergadering van het Comité international du sigillographie op 15 september
De president Yves Mettman (Parijs) trad als zodanig af en werd opgevolgd door mevr.
dr. A. Scufflaire (Brussel), die tot dan toe secretaris-generaal van het comité was. Dr.
Gauthier (Straatsburg) werd tot bestuurslid benoemd. Staande de vergadering is het
niet gelukt een nieuwe secretaris-generaal te benoemen.
De heer Mettman werd erepresident van het comité.
Er zal onder patronage van de Unesco een ambulante tentoonstelling over sigillografie
georganiseerd worden. De bijschriften zullen vooraf door mevr. Scufflaire gecontro
leerd worden.
[31]