De eerste plenaire zitting, voorgezeten door dr. A. F. Paula, landsarchivaris van de
Nederlandse Antillen, was geheel gewijd aan het gebruik van de archieven.
Uitgangspunt was de vooraf verspreide notitie van M. Roper (Groot Brittannië) over de
archieven in dienst van het wetenschappelijk onderzoek. De toename van het aantal
studenten en van de wetenschappelijke onderzoekers stelt bijzondere eisen. Wil men op
moderne wijze op de toegenomen vraag inspelen dan zal men maatregelen in de perso-
neelssector moeten nemen en vooral ook middelen aan de bezoekers moeten verschaf
fen om zo snel mogelijk het gevraagde te vinden (bijv. via inventarissen, repertoria, ca
talogi, verzamellijsten, lexica). Ook de moderne leesapparatuur moet voldoende aan
wezig zijn. Van belang zijn de bij de lezing gevoegde tabellen, die de toe- of afname van
het wetenschappelijk onderzoek in grote delen van de wereld aangeven.
De aansluitende lezing van C. Af. Dollar (U.S.A.) handelde over de wetenschappelijke
ontwikkelingen vooral in technische zin: De archieven en het kwantificerende onder
zoek. De inleider stelde dat de historische methodologie zich wijzigt in de richting van
een retrospectieve sociale wetenschap. Daar komt bij dat de invoering van de computer
en de methoden om via de computer historisch onderzoek te verrichten, zich manifes
teren en dat de archieven aan deze opmars der techniek niet zullen ontkomen. De lees
baarheid van de computerbanden, met wetenschappelijke informatie voor de weten
schappelijke onderzoeker en documentaire informatie voor de eenvoudige burger,
moet worden bevorderd.
De 3e inleider M. Kagombe (Kenia) stelde de betekenis van de mondelinge overlevering
aan de orde. Ieder muziekinstrument, waarvan niemand meer weet hoe het moet wor
den bespeeld, ieder sprookje, dat voor het laatst verteld werd omdat de laatste verteller
de ogen sloot, ieder dialect dat niet meer wordt gesproken en niet op de geluidsband of
de grammofoonplaat is vastgelegd is een verlies voor de internationale gemeenschap als
geheel, dat nooit meer goed gemaakt kan worden. Indien de mondelinge overlevering
bij het historisch onderzoek niet in aanmerking komt, komen de Derde Wereldlanden
met in aanmerking. Uiteraard moet de echtheid, de betrouwbaarheid van de bron wor
den nagegaan.
J. Lindroth (Zweden) behandelde tenslotte de problemen rond het onderzoek in de
archieven van de 19e en 20e eeuw. De inleider constateerde dat historici zich in toene
mende mate voor de 19e en 20e eeuw interesseren. Contemporaine historici hebben
meestal een niet-archiefgerichte opleiding gehad en archivarissen zijn meestal niet-
contemporaingericht opgeleid. Hij gaf een aantal aanwijzingen om op de groeiende be
langstelling voor de contemporaine periode te reageren en deed enkele aanbevelingen
ten aanzien van de overdracht van dit soort archivalia, de openbaarheid (de privacy is
een zoveel groter probleem), de vervaardiging van toegangen (de computer zal niet ge
mist kunnen worden), de opleiding van de archivaris en zijn medewerkers en de juiste
bepaling van de waarde van het ter beschikking staande materiaal. Beschermende bepa
lingen t.a.v. materiaal en onderwerp van het onderzoek verdienen de aandacht.
[26]
Tijdens de discussie wordt gesproken over de samenwerking tussen de archivaris en de
beheerders van andere instellingen met historisch belangrijk materiaal (Roemenië),
over aparte leeszalen voor de professor en zijn studenten (Spanje), over de relatie tus
sen archief en museum (Italië) en de problemen om de archivalia voor het historisch
onderzoek gereed te maken (Spanje), over de samenstelling van een handboek voor de
bezoekers, waarin de beste onderzoekmethoden uiteengezet zijn (Bulgarije) en over ge
richte onderzoeken bijv. naar de geschiedenis van de arbeidersbeweging West-
Duitsland).
De conclusie is, dat de verhouding tussen de archivaris en de wetenschappelijke onder
zoeker steeds hechter dient te worden, aldus dr. L. Auer, de rapporteur uit Oostenrijk.
Woensdagmorgen
De tweede plenaire zitting onder leiding van M. I. Abu Salim uit Soedan was gewijd
aan het onderwerp Gebruik en nut van archieven voor practische doeleinden.
Het was de taak van de Argentijnse archivaris dr. C. A. Garcia Belsunce om dit op het
eerste gezicht wat moeilijke begrip te definiëren: 'We can define practical use as that
wich persues in archives information whose immediate purpuse is to serve a doing, the
taking of a decision'. Daarbij valt dan te onderscheiden het interne practische gebruik
door de eigen organisatie en het externe gebruik door derden. Belsunce benadrukte de
grote behoefte aan informatie, een verlangen waaraan ook de archivaris en de beheer
der van moderne archieven moeten kunnen voldoen. Indien deze beheerders achter blij
ven zullen de autoriteiten geneigd zijn de waarde van hun archieven niet hoog te achten
en een beroep te doen op andere informatieverschaffers, die echter alleen bewerkte in
formatie kunnen leveren i.p.v. het zoveel mogelijk neutrale basismateriaal, dat de
archiefbeheerders kunnen inbrengen. Het is een verlies voor beide partijen, de informa
tievrager en de archiefbeheerder, wanneer het practisch functioneren van de archieven
te wensen overlaat.
Tenslotte bepleitte prof. Belsunce zodanige regelingen rond de geheimhouding uit
staatkundige oogmerken en vanwege de privacy-bescherming, dat de archivaris niet be
lemmerd wordt in het verstrekken van informatie. De wetgever behoort niet alleen de
overheid of de individuen te beschermen, maar ook de archivaris door hem een veilige
werkwijze te garanderen.
De waarde van archieven in omstandigheden van zakelijke aard werd nader belicht in
de co-referaten van mevrouw E. Harrach (stadsarchief Boedapest) over stadsontwikke
ling en archieven en van dr. R. Gross (Staatsarchiv Dresden) over het nut van archieven
voor de vertegenwoordigers van de technische en exacte wetenschappen.
Zij constateerden, dat er zich veel gebruikers uit nieuwe werkterreinen bij de archief
diensten aandienen en dat de beheerders er op bedacht moeten zijn de toegangen op de
archieven mede op de behoeften van de nieuwe onderzoekers af te stemmen. Mevrouw
Harrach ging daarbij o.m. in op de vraagstelling van architecten, die belast zijn met de
monumentenzorg en dr. Gross vroeg speciale aandacht voor de archieven uit de econo
mische sector van de maatschappij, aangezien daarin verhoudingsgewijs veel bronnen
voor de bestudering van technische ontwikkelingen voorkomen.
Dinsdagmorgen
[27]