Een wederwoord aan drs. A. J. M. den Teuling formulering 'inspectie van bescheiden'. Wanneer het door Van Hoboken bepleite on derscheid wet zou worden, dan winnen wij daarbij misschien een scherpe afbakening van bevoegdheden in een helder wetgevingssysteem, maar verliezen op belangrijke pun ten aan werkterrein. Dit was mijn voornaamste reden om deze reactie te schrijven. Hoe zou de wetgever dan wèl moeten formuleren? Er zijn twee mogelijkheden: a. Of het toezicht een bestuurlijk karakter draagt, of een ambtelijk karakter (volgens Van Hoboken dus: inspectie) kan voldoende blijken uit het object van het toezicht, dus: toezicht op de zorg is bestuurlijk toezicht, toezicht op het beheer is ambtelijk toezicht. Voor de tussenvorm, bestuurlijk toezicht geconcretiseerd door een ambte naar (de provinciaal inspecteur ten aanzien van de gemeentebesturen) behoeft men dan ook geen andere term te gebruiken, zoals 'toetsen'. De term 'inspectie', die inderdaad strikt genomen alleen een concreet object kan hebben, behoeft men dan niet voor een taakafbakening te gebruiken, maar slechts als onderdeel van een opsomming van taken, zoals nu in archiefbesluit artikel 55 t/m 61. b. Men doet het normale taalgebruik enig geweld aan door het onderscheid te formu leren als (bestuurlijk) 'toezicht op de zorg voor archieven' en 'inspectie van archie ven en beheershandelingen', eventueel alleen 'inspectie van (archiefbeheer'. Een bezwaar is, dat men de taak van de provinciaal inspecteur ten aanzien van gemeente-archieven dan toch weer ruimer moet gaan omschrijven (bijvoorbeeld met Van Hobokens zeer goede term 'toetsen'): hij kan gedeputeerde staten geen verslag doen betreffende de zorg, als hij zich tot inspectie in engere zin moet beper ken. Het betoog van Van Hoboken over het onderscheid tussen bestuurlijk en ambtelijk toe zicht is overigens buitengewoon verhelderend. De wetgever heeft dit onderscheid echter niet consequent in de wet gebracht en ook geen (mislukte) poging daartoe gedaan, maar heeft slechts bedoeld een hiërarchie in toezichthouders aan te brengen; een lagere vorm van toezicht is slechts ingevoerd op die plaatsen, waar al een andere vorm van toezicht (namelijk door gedeputeerde staten) aanwezig was. Voor de uitoefening van bestuurlijk toezicht is onafhankelijkheid ten opzichte van het aan toezicht onderworpen bestuur noodzakelijk. Deze is thans volgens de wet alleen ten volle gerealiseerd voor het college van gedeputeerde staten ten opzichte van de lagere overheden. Een meer bescheiden vorm van onafhankelijkheid is gecreërd voor de provinciaal in specteur (benoeming, schorsing en ontslag door de direct gekozen provinciale staten), voor de gemeente-archivaris (benoeming etc. door de direct gekozen gemeenteraad) en voor de algemeen rijks-archivaris (benoeming door de Kroon, overigens niet op grond van de Archiefwet). Ik ben het nu met Van Hoboken eens, dat deze bescheiden onafhankelijkheid onvol doende is om een werkelijk bestuurlijk toezicht op de archieven binnen de eigen bestuurslaag mogelijk te maken. Daarvoor zal minstens een bevoegdheid of verplich- [576] ting tot verslaglegging aan het direct gekozen college, vast te leggen in de formele wet, nodig zijn. Dat dit op zichzelf mogelijk is, bewijst het bestaan van de Algemene Reken kamer; de door mij aangegeven analogie van het financieel toezicht en het archieftoe- zicht (bestreden door Van Hoboken op pag. 145, noot 28) sloeg slechts op deze onaf hankelijkheid, niet op de taken en bevoegdheden van de kamer; de onafhankelijkheid ontstaat gedeeltelijk door de benoemingsprocedure: de leden van de Algemene Reken kamer worden benoemd door de Kroon uit een voordracht van drie personen in volgor de van voorkeur opgemaakt door de Tweede Kamer, aan de hand van een kandidaten lijst van zes personen, ingezonden door de rekenkamer zelf; interessant is, dat de nieu we ombudsman waarschijnlijk rechtstreeks door de Tweede Kamer zal worden be noemd. Voorts brengt de rekenkamer een uitvoerig openbaar verslag uit, en iets derge lijks zou met name ook het rijksarchief-toezicht de mijns inziens noodzakelijke verster king kunnen geven. Of men aan het bestuurlijke toezicht op de provinciale en de gemeentelijke overheid onafhankelijkheid moet garanderen door dit aan een hogere bestuurslaag toe te ver trouwen, óf door middel van openbare verslaglegging aan direct gekozen colleges bin nen de eigen bestuurslaag, dat lijkt mij een politieke beslissing. Staatsrechtelijk is de eerste mogelijkheid het meest gebruikelijk. Op dit moment neigen de meeste vakgenoten naar de opvatting: bestuurlijk toezicht uit de naast hogere, amb telijk toezicht uit de eigen bestuurslaag. Of ook dit schema het voordeel heeft van een heldere afbakening van bevoegdheden, maar bevredigend werkende instellingen ver stoort, wil ik in het midden laten. A. J. M. den Teuling Met de kritische opmerkingen van de heer Den Teuling wil ik gaarne mijn voordeel doen, voor zover dat er in zit. Zo wil ik bij nader inzien wel erkennen, dat het minder gelukkig is 'beheer' te karakteriseren als 'dagelijkse zorg', aangezien de term zorg niet kan worden gebruikt om beheer van zorg te onderscheiden. Misschien zou men kunnen spreken van 'dagelijkse behartiging'. Maar ik had dit ook niet bedoeld als een definitie in de strikte zin van het woord, slechts als een poging om het begrip in een paar woor den te typeren. Overigens wil ik hieraan geen bijzondere waarde hechten: waar het op aankomt is dat zorg een bestuurlijke bevoegdheid is, beheer een ambtelijke, en daar over zijn we het dus wel eens. [577]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1981 | | pagina 41