De animositeit tegen de invloedrijke en graag provocerende secretaris was groot en zo gebeurde het, dat men na het vertrek van Graswinckel de secretaris naar een afgelegen kamer verbande en belastte met een karwei dat ongevaarlijk bleek. De klok zou, naar men hoopte, weer stilgezet kunnen worden. De ontwikkelingen waren echter niet tegen te houden. De vernieuwingen, die bij de rijksarchiefdienst werden afgeremd, vonden voortgang bij de archiefinspecties, vooral bij die van Zuid-Holland, nadat Van der Gouw daar de leiding van kreeg, bij gemeente-archieven, bij de school, in de Vereni ging en op het gebied van de wetgeving. In 1965 werd de ministeriële verantwoordelijkheid voor het openbaar archiefwezen weggehaald bij het departement van Onderwijs, waar de cultuur in de na-oorlogse jaren al te zeer in het nauw was gebleven, en overgebracht naar het nieuw gevormde ministe rie van C.R.M. Van de minister van C.R.M. Vrolijk werd verwacht, dat hij de vast gelopen sector, die met de zorg voor de monumenten, musea en archieven was belast, nieuw leven zou geven en in beweging zou brengen. Dit leidde ertoe dat Van der Gouw in 1966 gevraagd werd voor de funktie van Algemeen Rijksarchivaris. Als Algemeen Rijksarchivaris was hij vanaf acht uur 's morgens achter zijn bureau te vinden en wie s avonds tegen zessen nog even bij hem langs liep, belandde op de weg tussen archief en station onder het aanhoren van enthousiaste betogen in de daartoe geëigende établis sementen achter een glas bier. Diensten, waar het kader eerst na negen uur geleidelijk aan binnen sukkelde, waren hem een gruwel. Ook op de vrije zaterdag was hij in het archief te vinden, want dan draaide de archiefschool, die hij tot 1968 met stem en persoonlijkheid bezielde en be heerste. Het onderwijs was nuchter en feitelijk, de man, die bij een rechtshistoricus promoveer de, lijkt een geboren jurist. Tijdens de lessen werd zo nodig met een krijtje op het bord getoond hoe letters, cijfers en afkortingen in de loop van de tijd degenereerden. Het schoolbord hielp ook de strakke, overlappingen uitsluitende logica te tonen van indelingsschema's. Met enthou siasme stimuleerde hij bij zijn leerlingen en medewerkers talenten, waarvan zij zichzelf nauwelijks bewust waren. In hem vertoonde zich in werkelijkheid het gezegde van Pascal, dat eigen kwaliteit het mogelijk maakt ook bij anderen kwaliteit te ontdekken. Als Algemeen Rijksarchivaris probeerde hij met kracht de rijksarchiefdienst te moder niseren en te reorganiseren. Veel werd bereikt maar groot bleef bij velen de traagheid, de angst. Het welsprekende en overtuigende protest, waarmee hij in 1968 zijn ontslag aanvraag begeleidde, bracht ernstige bestuurders tot het besef, dat er gedurende vele jaren op een onverantwoorde wijze met mensen en met administratieve en culturele be langen was omgesprongen. In het advies 15, dat de Archiefraad op 9 juni 1970 uit bracht, stond te lezen wat in zijn eerste jaarverslag, de verslagen omtrent 's rijks oude archieven 1966, met andere woorden geschreven stond: een gebrekkinge organisatie, onvoldoende personeel en ongeschikte gebouwen maken het de rijksarchiefdienst onmogelijk de Archiefwet uit te voeren'. [518] Men kan Van der Gouw vergelijken met de engelse grootmeester Jenkinson, die on langs in het voorwoord op een bundel verzamelde studies beschreven werd als een be kwaam geleerde, een groot archivaris en voor zijn vrienden een trouwe vriend; een man met duidelijke principes, die geweldig wist te strijden voor wat hij als juist zag en een leermeester, die het respect en de genegenheid had van zijn leerlingen2. In 1953 sloot Jenkinson op het 2e Internationale Archiefcongres, dat in het Kurhaus te Scheveningen werd gehouden, een lange, verwarde discussie af met een korte, krachtige omschrijving van de taak van de archivaris. In zijn verhaal hierover schreef Jenkinson, dat een vooraanstaand buitenlands archiva ris hierop had gereageerd met de opmerking, dat de definitie alles, wat in de urenlange discussies was beweerd, overbodig maakte3. Uit mijn eigen herinneringen vul ik aan, dat die kritikus, wiens mening door Jenkinson werd gedeeld, Van der Gouw was. Van der Gouws grootste verdienste is naar mijn mening geweest, dat hij het bedrijf haalde uit een sfeer van gewichtigdoenerij en het soliede en simpel in de maatschappij plaatste, een maatschappij die orde wenst in de zaken en die in het verleden, zij het met mate, is geinteresseerd. In tegenstelling tot velen vond hij het vak niet deftig, maar nam hij het wel ernstig. Veel wist hij te bereiken. Het wereldje, waar Graswinckel en Van der Gouw bij de bevrijding voor stonden, had alles in zich om door te sukkelen naar een verloedering, zoals men die bij onze zuiderburen vindt. Onze goede collega Wijffels wijdde daaraan onlangs een verdrietig gedrukt requisitoir, getiteld Het rijksarchief, een wetenschappelijke inrichting in nood' (Miscellanea archivistica XXV11 Brussel 1980). Dankzij de beleidslijnen, die in de jaren rond 1950 werden uitgezet, dankzij betere werkmethoden, een goede opleiding en heel hard werken kwamen er in ons land aan zienlijke verbeteringen bij het openbaar archiefwezen tot stand. Er is geen reden om voldaan te zijn, maar het zou onjuist zijn om ontevreden te wezen. De journalist-historicus Jan Bank schreef onlangs en met recht over een zich ontwikke lend 'verlicht archiefbeleid'. De dank hiervoor komt niet alleen toe aan enkele politici, maar ook en in oorsprong aan de man, die hier vandaag centraal staat. Naast deze dank is er bij velen een gevoel van grote erkentelijkheid voor de persoonlij ke aandacht, hulp en trouw, die men als leerling van hem kreeg. Bij mij mengt die erkentelijkheid zich met nostalgische herinneringen aan de eigen leertijd in 1949, aan de lessen in de kamer van de secretaris 's middags in de lunchpauze met aan de wand het door hemzelf gefabriceerde wapenbord van Keizer Karei V. Zijn élan en visie werden als een ideaal voor de eigen loopbaan begeerd. Als het goed is, is de mens voor zijn omgeving een zegen. Wie was dit in ons midden meer dan hij, Van der Gouw. 2 R. H. Ellis, P. Walne, Selected writings of sir Hilary Jenkinson (Gloucester 1980) biz. 9. 3 Ellis, Walne, a.w. biz. 329. [519]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1981 | | pagina 12