duinen als domeingoed de rentmeester van Noord-Holland toe12. De Staten van Hol
land beslisten in 1589 ter zake van de judicature van de excessen aldaar, dat deze de
houtvester en de meesterknapen toeviel. Bovendien mocht niemand in dit gebied
jagen13. Het verbod gold tevens voor de dijkgraven en hoogheemraden van Rijnland,
Delfland en Schieland, die elders als domestiques van des Graeflicheyts van Hollandts
Huise wel alle vrijheid genoten14.
Waarschijnlijk is het oudst bekende contact met het Kapittel de door dijkgraaf en
hoogheemraden van Delfland in 1446 verleende toestemming om alle riet en andere
ruycht voor duinherstel an schelven in de Westduinen te zetten. Wat het Kapittel niet
nodig had kocht het hoogheemraadschap voor eigen gebruik15.
Het Onderhoud
Hoewel we als in een milieu-vriendelijk sprookje in de Placaten ende Ordonnanciën op
't Stuck van de Wildernissen16 lezen, dat de inwoners van de duindorpen helm plantten
om het verstuiven van de duinen tegen te gaan en daarmee onse wildernisse, dat een
goetperceel is van onsen domeynen conserveerden, blijkt bij nader onderzoek, dat hun
bijdrage onvoldoende was. De houtvester, die door de landsheer in 1510 werd belast17
met het helmplanten, het verhinderen van beweiden van duingronden en het verlagen
van de wildstand, beschikte niet over voldoende middelen en mankracht om zijn taak in
zo'n uitgestrekt territoir naar behoren te verrichten. Niet alleen de verstuivingen be
dreigden de duinen c.a., maar dit deden ook de vele schendingen aldaar gepleegd. Wel
iswaar regelden de plakkaten met de renovaties alles om die verganckelickheyt van de
wildernissen te verhoeden18, doch de surveillance was ontoereikend. Dra bleek ook de
regering dat deze organisatie slechts op papier kon bestaan. Ze werd in 1515 enigszins
ondersteund door de keur op de helmplanting. Deze ordonnantie was het product van
het onderzoek binnen Delfland door Karei van Poitiers commissaris ende superinten
dent van die reparatiën ende onderhoudenisse van den dijcken ende duynen des landts
van Hollant ende West-Vriesland. Hem was tijdens zijn inspectie ter plaatse gebleken,
dat te weinig helm op de duinen groeide en dat de beesten aldaar de jonge planten ver
trapten. Teneinde deze en andere mistoestanden op te heffen had de regeringscommis
saris niet alleen adviezen gevraagd aan raadsheren, maar ook aan verschillende ingelan
den, hetgeen resulteerde in de voornoemde keur19. Dijkgraaf en hoogheemraden werd
12 A. H. MARTENS VAN SEVENHOVEN, Archief van het Kapittel van St. Maria op het Hof
te 's-Gravenhage ('s-Gravenhage, 1914) blz. 3-5. Voor het Nieuwland zie J. H. DE VEY
MESTDAGH, 'Het Nieuwland genaamd den Andel, 1414-1868', in Rotterdams Jaarboekje
I960 blz. 137-161.
13 Groot Placaat-Boek, deel I, kol. 1396/7.
14 MERULA, le boek, blz. 39 en 101.
15 OAD, inv.nr. 3, fol. 73r. en v. en OAD, inv.nr. 21, fol. 22v.
16 MERULA, le boek, blz. 4-6.
17 Groot Placaat-Boek, deel 1, kol. 1412-1415.
18 MERULA, le boek, blz. 70.
19 Keuren ende ordonnantiën op de helmplantinghe in Delf-landt31 oktober 1515; MERULA,
le boek, blz. 198-200.
[350]
bijgevolg gelast jaarlijks 40 tot 60 morgen helm te planten. Bovendien moesten op hun
bevel de bewoners van huizen nabij de duinen ieder jaar 1 of 1Zi morgen helm poten;
buurtplanting genoemd en vanouds bekend. De vijf Oost-Ambachten en de acht West-
Ambachten, waarin Delfland was verdeeld, zouden driekwart van de kosten betalen en
Schieland de rest.
Als gevolg van de uitspraak in een geschil tussen dijkgraaf en hoogheemraden en het
Kapittel van St. Maria werd door Karei van Poitiers de ingelanden van het Noordland
en Nieuwland, beide gelegen buiten de Maasdijk, opgedragen jaarlijks 2 a 3 morgen
helm in de duinen bij 's-Gravenzande uit te zetten, tot deze voldoende begroeid en sta
biel zouden zijn. Bleven de ingelanden in gebreke dan zou de beplanting in opdracht
van dijkgraaf en hoogheemraden voor rekening van deze twee polders geschieden20.
De keur van 1515 regelde nog meer. Dijkgraaf en hoogheemraden en hun beambten
mochten verschillende overtredingen beboeten. Als delicten werden genoemd: stelen van
doorn of ruychte uitdrukkelijk werd vermeld dat het verbod ook gold voor de duinmei
ers metter cloot te schieten, den balteslaen en beesten te weiden. De grootte van de op
gelegde boete kon naar behoefte worden bepaald21. Dat Delfland niet verplicht was het
poten van helm ter hand te nemen, blijkt uit de sententie van de hoogheemraden van 4 ja
nuari 1515. Het betrof hier een geschil tussen de ingelanden van Monster en Eikenduinen
contra de ambachtsbewaarders van de West-Ambachten. De ingelanden eisten een
toeslag voor de beplanting van de kale gronden bij hun dorpen en voerden daartoe aan,
dat de West-Ambachten mede door de hooggelegen duinen tegen inundatie werden be
schermd. Het verweer van de ambachtsbewaarders, dat de eisers mair halff morgengeit
betaalden, vond geen gehoor. Ze werden door de hoogheemraden verplicht de duindor
pen tijdelijk te hulp te komen. In feite was het dus subsidie die werd verleend22.
Zo was een aanklacht door de inwoners van de heerlijkheid Wassenaar bij het Hof in
gediend, wegens verstuiving nabij hun dorp en ten noorden van 't Haege Hout ende
Berckenrijse, aanleiding Rijnland en Delfland in 1543 op te dragen de duinen aldaar tot
de Denneweg in Den Haag met helm te beplanten. Tweederde van de kosten kwam
voor rekening van Rijnland en eenderde voor Delfland23. Jaarlijks kwamen dijkgraaf
en hoogheemraden van Rijnland en van Delfland tezamen bij Hoech Baernt ontrent 't
Berckenrijs om de duinen te visiteren en te bepalen welke delen beplant moesten
worden24.
De incompetentie van de Kapittelheren leidde ertoe dat het hoogheemraadschap te hulp
moest worden geroepen om hun duinen te conserveren. Het Hof namelijk greep in na
kennisneming van het door zijn commissarissen uitgebrachte inspectierapport van de
toestand van de duinen ter hoogte van 's-Gravenzande. Op de vraag aan het Kapittel,
de ingelanden van de buitenpolders Noordland en Nieuwland en van de dorpen Ter
20 OAD, inv.nr. 1737/1.
21 Zie noot 19.
22 OAD, inv.nr. 1980bis.
23 Oud-Archief van het hoogheemraadschap van Rijnland (OAR), inv.nrs. 1125 en 2038. Zie S.
J. FOCKEMA ANDREAE, De oude archieven van het hoogheemraadschap van Rijnland
1255-1857. Z. pl., 1933.
24 OAR, inv.nr. 1124.
[351]