De onlusten te Alkmaar tot aan het jaar 1500
W. A. Fasel
In de Hoekse en Kabeljauwse twisten, zo leert ons Niermeyer1, stonden aanvankelijk
twee duidelijke partijen tegenover elkaar, namelijk aan de ene kant alle steden (later
met uitzondering van Dordrecht) samen met enige Kabeljauwse geslachten en aan de
andere kant de clan rond de Van Duvenvoorde's. Onder Willem VI, sinds december
1404 graaf, kwam er een verandering in die zin, dat in de steden een gesloten groep ge-
fortuneerden 'vroedschap' of 'rijkdom' geheten de politieke rechten aan zich
trok en de magistraatsposten bezette. Dit streven werd door de graaf van Holland
gesteund. Begrijpelijk, want hij had voortaan met kleine groepen personen te maken,
die bereid waren de zware belastingen op te brengen, welke vervolgens door middel van
accijnsen op de kleine man werden afgewenteld. 'Zo waren de vroegere Kabeljauwse
magistraten geworden tot de steunpilaren van een landsbeleid, waarin de Hoekse edelen
de toon aangaven'2. Het gevolg was dat de strijd zich verplaatste naar de steden, waar
magistraten en poorters tegenover elkaar stonden.
Tot zover is alles duidelijk, doch de hierboven geschetste situatie verklaart niet waarom
juist in een redelijk welvarend land als Noord-Holland boven het IJ de bevolking her
haaldelijk te hoop liep en zich in beweging zette, waarna door de toeloop van malcon
tenten uit de steden en dorpen onderweg al spoedig een leger van respectabele omvang
ontstond. Dit Noord-Holland boven het IJ heeft in deze een zekere vermaardheid ver
worven, alsook een lange traditie achter zich, die begint met de strooptochten van de
West-Friezen als antwoord op de expansie van de Hollandse graven en die eindigt met
de pachtersoproeren van 1748. Daartussen ligt een periode van 7 a 8 eeuwen, waarin
zich herhaaldelijk grote opstanden voordeden. Zoals die tegen Floris V in 1274 van
Kennemers, West-Friezen en Waterlanders, die groter was dan alle voorgaande. En de
zo op het oog merkwaardige ommekeer in 1296, toen Noord-Holland eensgezind
opstond om de vermoorde landsheer te wreken en het grafelijk gezag te beschermen te
gen de bisschop van Utrecht en de samenspannende edelen. Vanwaar die sympathie
voor Floris? Omdat hij na de opstand van 1274 in grote mate aan de verlangens van de
bevolking tegemoet was gekomen? Wellicht ligt hier de oorzaak van alle commotie:
enerzijds een bevolking met zijn eigen, uit het Friese gewoonterecht stammende wetten
en geplogenheden en anderzijds het centraal gezag, dat steeds weer probeerde daarop
1 J. F. NIERMEYER, 'Henegouwen, Holland en Zeeland onder het huis Wittelsbach', in Alge
mene Geschiedenis der Nederlanden deel III (Utrecht etc., 1951) blz. 119.
2 NIERMEYER, a.w.
[312]
inbreuk te maken door het opleggen van vreemde rechtspraktijken, ordonnanties en
belastingen. In een dergelijke situatie lijkt het niet ongebruikelijk dat zij, die de van bo
ven opgelegde maatregelen moesten uitvoeren, door de bevolking als vreemdelingen
werden beschouwd (wat ze veelal ook waren; ook in Noord-Holland waren de balju-
wen, schouten, belastinggaarders en zelfs de vroedschappen in de steden al te vaak
vreemdelingen) en dat voor de autochtonen alleen al daarin een reden tot verzet lag. Al
dus beschouwd kan men stellen dat de rebellie in de Noordhollandse landstreken uit
groeide tot een traditie, die van vader op zoon werd overgeleverd. Alsook, dat tot aan
de ontruiming van het land door de Spanjaarden in 1573 het landsheerlijk gezag be
schouwd is als een vreemde overheersing.
Ook Alkmaar deelt in die traditie, want als in het vlakke land van Kennemers en West-
Friezen de vuurbakens oplaaiden ten teken dat de opstand was uitgebroken, dan waren
er doorgaans ook Alkmaarders bij betrokken. En dan begonnen die merkwaardige
tochten van de verbolgen boeren en stedelingen kennelijk met een idee bezield
die hen herhaaldelijk tot voor Haarlem en zelfs tot Leiden zouden voeren. Hoe was de
positie van Alkmaar? Gelegen aan de toegangsweg tot het West-Friese gebied en be
schermd door de kastelen Torenburg, Middelburg en Nieuwenburg, fungeerde
Alkmaar eeuwenlang als grensvesting en verzamelplaats in de strijd tegen de West-
Friezen. Uit de overgeleverde kronieken blijkt, dat dit aan de West-Friezen niet onop
gemerkt voorbijging en dat zij driemaal het stadje overvielen. In hoeverre de Alkmaar-
se bevolking bij deze krijgsbedrijven betrokken was, is echter niet na te gaan. De grafe
lijke troepen zullen ongetwijfeld versterkt zijn teruggekeerd om de West-Friezen te
tuchtigen, doch dit zal voor de eigenaren der platgebrande huizen een schrale troost
zijn geweest. Op 27 november 1299 ontvingen de West-Friezen het privilege, waarbij
hun rechten en vrijheden werden geregeld. Dit privilege was kennelijk belangrijk ge
noeg om in het Alkmaarse cartularium te worden afgeschreven3. De West-Friezen wa
ren dus onderworpen en van een eeuwenoude wrok tussen Kennemers en West-Friezen
blijkt niets. Beide bevolkingsgroepen zouden elkaar wekelijks op de Alkmaarse markt
ontmoeten en in het van tijd tot tijd oplaaiend verzet tegen het landsheerlijk gezag zou
den ze voortaan één lijn trekken.
Uit de archieven krijgt men de indruk dat het land benoorden het IJ voortdurend in be
roering was; een vertekend beeld ongetwijfeld, want er zullen lange perioden van rust
zijn geweest. Dit sluit niet uit dat het Noorderkwartier de komende eeuwen een kruitvat
zou blijken te zijn. Reeds in 1303 waren er moeilijkheden in Kennemerland over de
rechten der edele, welgeboren en gemene lieden. De rechten werden door de graaf van
Holland vastgesteld bij privileges van 6 november en 12 december 1303, welke privile
ges eveneens in het Alkmaarse cartularium werden opgenomen4. De geschillen zouden
voortduren tot in 1313s.
In de strijd tussen Willem V en zijn moeder Margaretha ontvingen de Kennemers op 26
mei 1346 van Margaretha het privilege, waarbij zij onder meer beloofde van de bevol-
3 Inv. Stadsarchief, nr. 22, fol. 7.
4' Ibidem nr. 20, fol. 43v; nr. 21, fol. 55v, 56v.
5 Ibidem nr. 21, fol. 53; nr. 22, fol. 21v.
[313]