eerste omwalling
tweede omwalling
Wijk bij Duurstede
dat was normaal konform het adagium dien't water deert, die't water keert. Van enig
onderhoudswerk aan de Peperstraat in Wijk is in later tijden niets bekend, maar men
zou kunnen aanvoeren dat die door de aanleg van de Lekdijk kort daarop overbodig
was geworden. Inderdaad moet niet zo lang na het leggen van de dam in de omgeving
van Wijk een aaneensluitende bedijking hebben plaatsgevonden op een paar honderd
[260]
meter afstand van de Peperstraat. In het zeekleigebied kan bij herhaling worden ge-
konstateerd dat men tijdens de systematische bedijking gebruik maakte van oude dam
men, ook al moest men de dijk daarvoor soms diepe landinwaartse bochten laten
maken39. In het rivierengebied was dat niet anders. Verschillende dijkbochten, die wei
nig met het stroomverloop te maken hebben, zijn er te verklaren door het feit dat de be
dijking voor een groot deel het aaneensluiten was van bestaande, partiële, lokale
kaden40. Het is ondenkbaar dat men bij het aaneensluiten van deze lokale dijkjes tot
wat wij de Lekdijk noemen, geen gebruik zou hebben gemaakt van een zo belangrijk en
pas onlangs tot stand gebracht waterstaatswerk als de Rijndam, maar op enkele hon
derden meters afstand de open gebleven inham opnieuw zou hebben afgedamd. Wil
men de dam bij Wijk terugvinden, dan zal men hem moeten lokaliseren als onderdeel
van de sinds de 12e eeuw bestaande aaneengesloten Lekdijk en aan de hand van een on
derhoudsregeling, vergelijkbaar met die van de IJsseldam.
De Lekdijk-Bovendams d.w.z. de dijk stroomopwaarts van de IJsseldam, tussen
Amerongen en Hoppenesse werd onderhouden volgens twee principes41. Het beeld
dat wij ons daarvan aan de hand van laat-middeleeuwse en 16e-eeuwse bronnen kunnen
vormen, mogen wij, gezien het konservatisme en traditionalisme bij het dijksonder-
houd in persona over het algemeen, tot ver in de tijd terugprojekteren. Het eerste prin
cipe was lokaal: dat van de erfdijk, uitstekend geëigend voor gebieden met strookver-
kaveling gericht op de dijk. De geërfden langs de dijk onderhielden het stuk dijk, dat
voor of op hun erf was gelegd. Dit principe stamde ongetwijfeld nog uit de tijd van de
partiële dijkaanleg42. Een plaatselijke variant hiervan was de roeden- en voetendijk bij
Amerongen, waar de strookverkaveling niet op de dijk gericht was, maar er ongeveer
evenwijdig aan liep. Het onderhoudssysteem drukte op de geërfden van het gehele ge
recht Amerongen en was aangepast aan de door de suksessieve meentverdelingen inge
wikkelde verspreiding van het grondbezit aldaar43. Het tweede principe was interlokaal:
dat der hoefslagen. Het onderbrak op vele plaatsen de erfdijk over wisselende lengten
en hield in dat geërfden uit in het binnenland gelegen gerechten een stuk dijk moesten
onderhouden, dat daarvoor nauwkeurig was onderverdeeld. Het waren die stukken
dijk, die moeilijk te onderhouden waren, waar dijkbreuken hadden plaatsgevonden,
waar het achterliggende land laag was of waar door de aanwezigheid van een blokver-
kaveling het erfdijksprincipe te kort schoot. Dit systeem vereiste bovenlokale bemoeie
nis en moet in zijn algemeenheid zijn ingesteld bij de landsheerlijke Lekdijkorganisatie
in 1234. De hoefslagen werden veltdijck genoemd, behalve een recht stuk dijk,
stroomafwaarts van de Waterpoort te Wijk, dat als rijsdijck bekend stond. Het onder-
39 C. DEKKER, Zuid-Beveland. De historische geografie en de instellingen van een Zeeuws
eiland in de middeleeuwen (Assen, 1971) blz. 90.
40 P. A. HENDERIKX, 'De zorg voor de dijken in het baljuwschap Zuid-Holland en in de
grensgebieden ten oosten daarvan tot het einde van de 13e eeuw', in K.N.A.G., Geografisch
tijdschrift, nieuwe reeks 11 (1977) blz. 407-427.
41 M. VAN VLIET, Het hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams (Assen, 1961) blz. 399
e.v.
42 HENDERIKX, 'De zorg voor de dijken', blz. 411.
43 Interpretatie van ons. Van Vliet wist geen verklaring voor het ingewikkelde systeem in Ame
rongen.
[261]