toekomst rijzende twijfelachtigheden thans niet voorzien kunnen worden. Jan van Hout
wordt ervan verzekerd dat burgemeesteren en gerecht nyet en zullen naelaten hem van zij
ne gedaene diensten ende moeyten, onder zijne ordinaris wedden nyet begrepen, zulcx te
belonen, dat hij geen redene zall hebben om henluyden te wandancken. Elke drie maan
den dient de secretaris een declaratie van de diensten die niet onder de ordinaris beloning
zijn begrepen in te dienen. Aldus gedaan ende geordonneert den voorsz. secretaris dezen
gemaect ende gelevert te werden, desen Xen NovembrisXVC zes ende tnegentich. In het
door Van Mieris afgeschreven stuk stond lager, met de eigen hand van Jan van Hout, de
verklaring van diens instemmen onvermindert 't contract van anneminge mit mij ge
maect, ende zulx blijvende etc een ten wederzijden in zijn geheel..., 11 november 1596.
Terug naar het Vertoog. Jan van Hout begint het stuk met zijn ambtelijke loopbaan te
verhalen, sinds hij in 1562 in dienst van de stad kwam als klerk van mr. Jacob de Milde.
In de sedertdien verlopen 34 jaar (van 1569 tot 1573 was Van Hout ambteloos) heeft hij
aan wedden 1 1.338.— genoten; daerjegens ic (zonder berommen) mit der waerheyt
mach zeggen, dat ic niet eene penning van de stadt en hebbe genoten, ic en hebbe daer-
voren twee penningen mit mijnen arbeyt verdient, behalven twee andere penningen, die
ic de stadt deur mijn naersticheyt ende industrie profijten aengebracht hebbe (fol. 3).
Van Hout citeert dan de voornaamste artikelen van zijn contract en geeft daarop uit
voerig commentaar. Hij behandelt eerst het punt van de gesubstitueerde klerken. Hij
somt op wie er allemaal in zijn dienst zijn, wat de kosten van franchijn, papier, parga-
ment, coperckelen, inct, was ende diergelijcke zijn, hoeveel moeite het opleiden en vor
men van goede klerken met zich brengt.
Het tweede geschilpunt betrof de toepassing van artikel XI van het contract, dat be
paalt dat het werk dat de klerken voor de stad verrichten vergoed zal worden, doch dat
daaronder niet is begrepen 'tgunt ter secretarye in alle de boucken die men daer houden
moet, wert geregistreert, noch ooc de doubelden van de resolutiën der vroetschappen
die men den gecommitteerden ter dachvaert gaende gewoon es te leveren, gesamentlic
ooc de uytgaende missiven, ordonnantiën, acten, resolutiën, commissiën, instructiën
ende andere gelijcke depeschen, billet ten vanforieringen van soldaten, gevolge van zijn
Ex., ende anders, die van 't stadtswegen werden uytgegeven ende gedaen... (fol. lOv).
Van Hout zet uiteen dat hij van de stad geen beloning mag eisen wel van belangheb
bende partijen van hetgeen geregistreerd wordt in de boeken die bij zijn aanstelling
bestonden. Hij somt ze op, elk met een korte toelichting. Daarbij volgt het Vertoog de
opsomming in de Ordonnantie ende onderrichtinge van de ordre ofte geregeltheyt die
van nu voortsaen ter secretarye of schrijf camere dezer stadt Leyden zal werden onder
houden..., een in 1592 door Jan van Hout (op de door hem aangeschafte drukpers) ge
drukte instructie (bibl. 16416). Dezelfde volgorde is aangehouden bij de opsomming
van de registers in het ontwerp-keurboek dat Jan van Hout in 1607 maakte en waarm
een twintigtal pagina's is gewijd aan het secretarisambt22. Daarbij geeft Van Hout
22 Seer. II 436A, fol. 368-387. Van Hout gebruikte een exemplaar van het gedrukte keurboek
van 1583 (bibl. 15252) om het eerste gedeelte van zijn ontwerp te concipiëren. Van het ontwerp
1607 is het begin gedrukt (een tweede exemplaar in bibl. 15253). Vgl. H. J. WITKAM, De da
gelijkse zaken van de Leidse universiteit van 1581 tot 1596, deel V (Leiden, 1973) b z.
veelal van elk register de periode en het aantal bladzijden per deel of band. Daardoor
vult het ontwerp-keurboek de kennis van Van Houts registratuur aan. Van de Ordon
nantie wijkt het Vertoog af in zoverre dat Van Hout in zijn verweerschrift aangeeft wel
ke registers door hemzelf zijn aangelegd sedert zijn aanstelling in 1573. Een aparte cate
gorie vormt de registratuer in de boucken waarmee Van Hout na 1592 is begonnen.
Daarvoor komt hem, zo meent Van Hout, extraordinaris beloning door de stad toe.
Tenslotte maakt Van Hout enige opmerkingen over de door zijn klerken vervaardigde
klappers en repertoria. Als de klerken ter secretarie weinig te doen hebben, maken ze
tafelen opten ordre van den ABC, opdat men alles met minder moeite en tijdsverlies
kan vinden. Mocht het gerecht tegen het declareren daarvoor bezwaar maken, dan bid-
de ic dezelve niet qualicken te nemen, indien ic dezelve tafelen, als die becostigende,
voor mijn eygen houde, om mijn profijt daermede te doen; ende van gelijcken nopende
het grote register van alle de belastingen of speciale hypotecatiën, 'twelc ic ooc (zonder
belooninge) tot mijne costen ende lasten houde23 (fol. 15).
In deze opmerking is niet alleen de kern van het geschil samengevat, zij geeft ook tref
fend weer hoe men de inrichting van de administratie zag. De vernieuwingen die de
stadssecretaris had ingevoerd werden voor het merendeel beschouwd als particuliere in
novaties die uiteraard het werk ter secretarie verlichtten, maar toch ook als particuliere
bronnen van inkomsten dienden.
Van Hout begint zijn opsomming der registers met de twee die de handelingen van het
bestuur behelzen, dus - om met paragraaf 20 van de Handleiding voor het ordenen en
beschrijven van archieven te spreken - 'het geraamte van het archief vormen'; de jour
nalen of dach-boucken
I. Burgermeesterendachbouc, daerinne geregistreert wert alle 'tgeen ter ver-
gaderinge van burgermeesteren voorvalt ende afgedaen wert.
II. Gerechtsdachbouc, daerinne geregistreert wert alle 'tgene ter vergaderinge
van die van de gerechte voorvalt ende afgedaen wert.
Het journael van alle besonges van den nieuwen burgermeesteren, schepenen ende
vroetschap (seer. II 9248) vangt aan in 1574. In 1587 splitsen zich hieruit af de burge
meestersdagboeken (seer. II 638 e.v.) en de gerechtsdagboeken (seer. II 9249 e.v.). In
het oorspronkelijke journael komen tot 1579 vroedschapsnotulen voor. De eerste serie
vroedschapsboeken loopt van 1449 tot 1572 (seer. I 381-386) en vervolgt dan weer in
1577 (seer. II 441):
y Vroetschapbouc, daerinne de resolutiën van alle de vroetschappen werden
geregistreert; van outs wel gehouden, mer van den jare LXXII aen naerge-
laten ende de minuyten aen een coppel opgeregen; mer bij mij weder be-
gonst te registreren.
23 Dit is het in 1585 door Van Hout aangelegde Register Vetus (seer. II 6789), een waarlijk hypo-
theekregister ingedeeld naar percelen.
[405]
[404]