archiefdienst. Belangrijker nog is dat de WOB niet zal nalaten invloed te hebben op de
archiefvorming. Ook al zou de informatieverstrekking in de eerste plaats een zaak voor
de afdelingen voorlichting worden, dan nog zal hun werk weer nieuwe en hoge eisen
stellen aan de betrouwbaarheid en de efficiency van de registratuur. In het ontwerp-
Besluit algemene secretarieaangelegenheden rijksadministratie (dat het Besluit post- en
archiefzaken rijksadministratie 1950 K 425 moet gaan vervangen) bepaalt art. 21, lid 2
dat het hoofd van de algemene secretarie (thans: hoofd post- en archiefzaken) zorg
draagt voor de afhandeling van ingewilligde verzoeken van derden om informatie uit
archiefbescheiden
Verder zal het interessant zijn te zien of de grotere openbaarheid van overheidsdocu
menten bij de administratie invloed zal uitoefenen op de belangstelling voor en het ge
bruik van de wat oudere bescheiden die naar een archiefbewaarplaats zijn overge
bracht. Het valt te hopen dat de beduchtheid van sommige overheidsorganen voor de
openbaarheid ingevolge de Archiefwet 1962 zal afnemen wanneer men dankzij de WOB
met grotere openheid en openbaarheid vertrouwd is geraakt.
Toezicht archiefzorg instellingen van weldadigheid
Bij KB van 29 januari 1979 (Stb. 42) (bijlage I) zijn regels vastgesteld over het door Ge
deputeerde Staten uit te oefenen toezicht op de zorg voor de archieven van de burgerlij
ke en gemengde instellingen van weldadigheid. De lange voorgeschiedenis van dit KB
begon in 1973, toen G.S. van Gelderland de staatssecretaris van CRM erop wezen dat
aan het derde lid van art. 20 octies van de Rompwet Instellingen van weldadigheid
(vroeger Armenwet) nog steeds geen uitvoering was gegeven. In deze bepaling (in de
Armenwet ingevoegd ingevolge art. 43 van de Archiefwet 1962) staat dat G.S. toezicht
uitoefenen op de aan de besturen der instellingen van weldadigheid opgedragen zorg
voor de archiefbescheiden, overeenkomstig bij AMvB te stellen regelen. De Archief-
raad (advies nr. 50, verslag 1973, blz. 63) ondersteunde het verzoek om de totstandko
ming van die AMvB te bevorderen. De directie Bijstandszaken van het ministerie van
CRM had echter bezwaren (verslag Archiefraad 1976, blz. 16). In advies nr. 125 van 5
augustus 1977 (verslag Archiefraad 1977, blz. 38) ging de Raad op deze bezwaren in.
Toen duurde het nog tot 1 december 1978 alvorens de voordracht aan de Kroon plaats
had.
De Archiefraad adviseerde in 1973 het KB te redigeren overeenkomstig de artt. 55-62
van het Archiefbesluit, waarin regels over het toezicht van G.S. op de archiefzorg der
gemeenten en waterschappen zijn gegeven. Dit advies is opgevolgd, met dien verstande
dat art. 1 bepaalt "Onder de bevelen van Gedeputeerde Staten oefent de provinciale in
specteur, bedoeld in artikel 22 van de Archiefwet 1962, toezicht uit op de zorg...". Art.
55 Archiefbesluit is anders geredigeerd: "Onder de bevelen van Gedeputeerde Staten is
de provinciale inspecteur, genoemd in artikel 22 van de wet, belast met de inspectie..."
Terecht, omdat dit art. 55 een uitvloeisel is van art. 26 van de wet, waarin aan G.S. het
toezicht op de zorg wordt opgedragen. Nu in de Rompwet Instellingen van weldadig
heid (naar analogie van art. 26 Archiefwet 1962) aan G.S. het toezicht op de zorg is op
gedragen, is het onjuist dat in het KB de provinciale inspecteur óók met het toezicht op
de zorg wordt belast.
[68]
Interessant is vergelijking van art. 2 van de nieuwe AMvB met het analoge art. 59 van
het Archiefbesluit: de noodzaak te voorzien in ruimten voor de bewaring van archiefbe
scheiden wordt in de AMvB uitdrukkelijk genoemd. De term "archiefbewaarplaats" is
terecht niet gebruikt, daar deze is gereserveerd voor de in de wet genoemde archiefbe
waarplaatsen (art. 1, lid 1, onder c, Archiefwet 1962).
Uitlening
De lijst van archiefbewaarplaatsen, bibliotheken en andere instellingen waaraan de be
heerder van een archiefbewaarplaats ingevolge art. 23 van het Archiefbesluit verplicht
is archiefbescheiden uit te lenen, is sedert de verschijning van de vorige aflevering aan
gevuld. Dit geschiedde bij beschikkingen van de staatssecretaris van CRM van 27 mei
1977, nr. MMA/Ar 190.410 (Stcrt. 117) en van 25 september 1978, nr. MMA/Ar
198.407 (Stcrt. 216).
Rubriek A (archiefbewaarplaatsen) van de thans geldende lijst wordt hierna als bijlage
II gepubliceerd; voor de rubrieken B (bibliotheken) en C (andere instellingen) raadplege
men aflevering XV (NAB 79 (1975) blz. 198) of Duparc, Commentaar Archiefwet 1962,
II.2.b-55-56.
Tarieven rijksarchiefdienst
Bij beschikking van de staatssecretaris van CRM van 12 februari 1979, nr. MMA/Ar
200.718 (Stcrt. 35) (bijlage III) zijn de tarieven van de rijksarchiefdienst voor afdruk
ken door middel van een reader-printer gewijzigd. De tarieven waren laatstelijk vast
gesteld bij beschikking van 27 juni 1975, nr. MMA/Ar 179.308 (Stcrt. 125). Verder is
het toepassingsgebied van het zg. interne tarief verruimd, daar het thans ook moet wor
den toegepast "ten behoeve van onderzoek door personen en instellingen indien dit on
derzoek naar het oordeel van de beheerder [van de rijksarchiefbewaarplaats] een zuiver
wetenschappelijk doel beoogt." Volgens de oude beschikking profiteerden van het in
terne tarief reeds: beheerders van andere archiefbewaarplaatsen, de directeur van de
rijks archiefschool, overheidsinstellingen en organisaties op het gebied van het archief
wezen. De wijziging is een gevolg van een aanbeveling van de Archiefraad. In advies nr.
168 van 10 november 1978 inzake de uitlening van archiefbescheiden overwoog de Raad
dat in de behoefte tot raadpleging van bescheiden elders, niet altijd door uitlening,
maar in veel gevallen door het zenden van kopieën kan worden voorzien. De kosten
zouden volgens de Raad berekend moeten worden op basis van het laagste, doorgaans
"interne", tarief. Bij de wijziging van de tarievenbeschikking is men echter naar mijn
mening veel verder gegaan dan de Archiefraad bedoelde. Men had kunnen bepalen dat
bij afwijzing van een verzoek om uitlening (art. 24 Archiefbesluit) de beheerder in
dien de verzoeker met een kopie kan volstaan bevoegd is het interne tarief in reke
ning te brengen. Desnoods zou een beperking tot onderzoek met een zuiver weten
schappelijk doel aangebracht kunnen zijn. Deze beperking gold reeds volgens de oude
tarievenbeschikking: voor het doen van onderzoek door de dienst en voor het verstrek
ken van afschriften en uittreksels zijn kosten verschuldigd tenzij het onderzoek naar het
[69]