Boekbespreking
H. M. Brokken en M. W. Lindemann, Inventaris van het archief van de kommanderij
van de Duitse orde te Gemert, 1249-1795 ('s-Hertogenbosch 1977) 2 delen, en A. C. M.
Kappelhof, Inventaris van de archieven der Duitse orde te Vught (N.B.)
('s-Hertogenbosch 1978), verschenen in de inventarisreeks van het rijksarchief in
Noord-Brabant als nrs. 19 en 21, resp. f 35,en f 15,
De archieven van de ca. twintig commanderijen van de Duitse orde, die in vroeger tijd
in ons land zijn geweest, zijn geconcentreerd op een drietal plaatsen: Utrecht, waar de
Duitse orde een eigen archivaris heeft in de persoon van mr. J. H. de Vey Mestdagh,
Hasselt (Belgisch Limburg) waar de archieven van de balije Oudenbiezen met de com
manderij Maastricht in het rijksarchief berusten en rijksarchief in Noord-Brabant te
's-Hertogenbosch1.
Het is een zeer gelukkige zaak dat de archieven van de beide Noordbrabantse comman
derijen van de Duitse orde thans geïnventariseerd en daarmee volledig toegankelijk
zijn. Het is ook zeer interessant de inventarissen met elkaar te vergelijken en daaruit le
ring te trekken.
Beide inventarissen worden voorafgegaan door gedegen inleidingen, die elkaar echter
op kleine punten tegenspreken (Bv. het stichtingsjaar van de Duitse orde, 1198 bij
Brokken en Lindemann, 1190 bij Kappelhof en bij Post). De commanderij van Ge
mert werd gesticht in het tweede kwart van de 13e eeuw, die van Vught in het eerste
kwart van de 14e eeuw. De ontstaansgeschiedenis is totaal verschillend: Gemert is van
het begin af aan duidelijk een commanderij, Vught blijkt dat pas naderhand te zijn.
Gemert bezit sinds 1271 de helft van de allodiale heerlijkheid Gemert sinds 1366 de
hele heerlijkheid. Vught daarentegen bezit alleen maar verspreide goederen en rechten.
De omvang van de archieven is navenant: Gemert 7 meter (sinds 1271), Vught 2 meter
(sinds 1349).
De rijke bezittingen van beide commanderijen, vooral van Gemert, de parochiële ziel
zorg in het vnl. katholiek blijvende Brabant en vooral ook de souvereine status van de
Duitse orde maakten het mogelijk dat de goederencomplexen Gemert en Vught tot 1795
intact konden blijven.
De archieven van de beide commanderijen zijn van hot naar her versleept, bij elkaar ge
voegd en uit elkaar gehaald en opnieuw versleept. Bij beide inventarisaties is getracht
een/de? oude orde te herstellen, o.a. met behulp van dorsale aantekeningen; in beide
inleidingen wordt met spijt geconstateerd dat intensieve pogingen daartoe onvoldoende
resultaat hebben opgeleverd.
Toch komt het mij voor dat het interessant zou zijn beter inzicht te hebben in de ge
volgde methodiek, dan nu uit de inleidingen mogelijk is. Gezien de magere resultaten is
het begrijpelijk dat de auteurs hun methodiek niet uitvoerig toelichten, maar wellicht
1 Van de commanderij Ootmarsum berusten behalve in Utrecht fragment-archieven in het rijks
archief in Overijssel en in het Staatsarchiv Munster (Kommende Mülheim).
[52]
zou hun gepuzzel toch eens in het Archievenblad uit de doeken gedaan kunnen worden.
Nu word ik verleid tot wellicht domme vragen als: was met behulp van een computer
misschien niet toch een beter resultaat bereikt, en: als deze methodiek ook toegepast
zou zijn op de in Wenen, Düsseldorf en Hasselt aanwezige archivalia zonder compu
ter waarschijnlijk onuitvoerbaar zouden de resultaten dan beter geweest zijn, of
juist nog magerder?
De inleiding op de inventaris van Gemert is uitvoeriger dan die van Vught, maar leest
moeilijker. Is dat het gevolg van het feit dat Brokken en Lindemann zich evenzeer ver
antwoordelijk wilden achten voor deze publikatie? (pag. XVIII) Bepaald verwarrend
zijn de eerste alinea op pagina II en de eerste acht regels op pagina XIV.
Het resultaat van de inventarisatie mag er zijn, al zijn er blijken van merkwaardige op
vattingen. Enkele voorbeelden, eerst uit de inventaris Gemert: de inventaris is verdeeld
in A en B, algemeen en bijzonder; B is onderverdeeld in I - X, waarbij de afdelingen
VIII - X niet onder bijzonder van het archief van de kommanderij van Gemert thuis ho
ren, maar zelfstandige archieven betreffen. De nummering van het archief loopt dan
ook door tot het eind van afdeling VII. Afdeling VIII is verdeeld in la - c (nummers 1
-56), ld (nummers 1 - 63) en 2 (nummers 1 - 4). Afdeling IX is verdeeld in la - c (num
mers 1 - 21), 2a (nummers 1 - 65), etc. Ook afdeling X telt de nummers 1 - 34. Wellicht
weer een domme vraag: Hoe moet ik de staat van goederen van de kerk van Geldrop
aanvragen, als archief van de commanderij van Gemert, inv.nr. VIII ld 19? En krijg ik
die staat dan werkelijk in de studiezaal? Of is het stuk al afgevoerd naar Hasselt?
Nog griezeliger vind ik de keuze van de stukken die in aanmerking komen om in regest-
vorm vermelding te krijgen. Dat zijn de afdelingen A, B I - VII en B VIII 1 b 1. Brok
ken en Lindemann nemen de regesten op de oorkonden in de laatste afdeling op 'daar
het hier uitoefening van de rechten van de Duitse Orde betreft' (biz. XVII). De oorkon
den uit de gedeponeerde kerkelijke archieven zijn niet in regest gebracht, aangezien het
hier archieven betreft 'waarvan toevallig (het) restant(en) bij het archief van de kom
manderij van Gemert terecht gekomen zijn' (eveneens biz. XVII)2.
Ik acht deze motivatie niet juist. Mijns inziens komt afdeling VIII la - c in aanmerking
voor overdracht naar Hasselt. Opname van regesten van oorkonden in deze afdeling
kan dus op den duur verwarrend werken. De gedeponeerde kerkarchieven van Bakel,
Deurne, Gemert, Nistelrode en mogelijk ook van Geldrop komen voor vervreem
ding niet in aanmerking. De oorkonden van vóór 1500 in deze archieven zijn niet in re-
gestvorm opgenomen en zullen vermoedelijk nooit meer in regestvorm worden opgeno
men en dat is een gemiste kans. Het is voor mij toch al de vraag of afdeling VIII, 'Stuk
ken die niet in het archief van de kommanderij Gemert thuis horen'wel in deze uitge
geven inventaris mag voorkomen. Naar mijn gevoel was het beter geweest vóór de pu
blicatie de afdracht van deze stukken te regelen en een 'schone' inventaris te publiceren.
In de inventaris Vught kan het mij althans uit de omschrijvingen niet duidelijk
worden waarom bv. een opdracht van erfcijns t.b.v. de kerkbouw in 1521 (inv.nr. 239)
en een bestek voor de bouw van de toren, midden 16e eeuw (inv.nr. 133) niet in de zelf
de afdeling beschreven kunnen worden.
Het was in de middeleeuwen gebruikelijk in één testament legaten te maken voor diver-
2 Waarom zijn in de inventaris de regesten B IX 2 d 3 a- h opgenomen?
[53]