Toezicht op zorg en beheer
klimaat wordt gunstig voor oplossingen
In NAB 1979, afl. 4 p. 303 e.v. gaat drs. A. J. M. den Teuling uitvoerig in op de nota
van vier gemeentelijke archiefinspecteurs, afgedrukt in NAB 1979 afl. 2 p. 110 e.v. Als
één van genoemd viertal wil ik hem bij deze hartelijk danken voor zijn reaktie. Ik ge
loof dat ik er echt weer wat van heb geleerd, al laat dit laatste zich in deze regels mis
schien nog niet zo gemakkelijk verifiëren.
Mijn goede vriend geeft in zijn bespreking echter ook we&r aanleiding tot enige tegen
spraak. Den Teuling is bij het samenstellen van zijn bijdrage namelijk niet steeds even
secuur te werk gegaan. Bij het hanteren van een uitspraak van een gewaardeerd staats
secretaris lette hij m.i. onvoldoende op het verband waarin de bewuste woorden werden
gesproken. Daarnaast laat hij in zijn commentaar ons dingen zeggen die in onze nota
niet te vinden zijn. Dat is natuurlijk wel jammer, vooral omdat het in deze gevallen niet
om ondergeschikte puntjes gaat. Het maakt de gedachtenwisseling wat moeizaam en
voor wat ik wel even de toeschouwers mag noemen nodeloos ingewikkeld. Om die
reden meen ik met het volgende te moeten volstaan.
Wij spraken in onze nota op p. 115 de veronderstelling uit dat de wetgever in artikel 22
van de Archiefwet 1962 (handelende over het toezicht van de provinciale inspecteur op
de archiefbescheiden van de provinciale organen) min of meer uit onachtzaamheid het
woord 'zorg' heeft gebruikt. Als belangrijkste motief hiervoor noemden wij het feit dat
het geharrewar over zorg en beheer pas begon bij de behandeling van artikel 25, 2e lid,
betreffende het toezicht van de gemeentearchivaris. De heer Den Teuling is van zulk
een ongepaste gedachte bepaald onthutst en zegt 'Als de wet zorg zegt bedoelt zij ook
zorg'. Daarbij wijst hij er op dat de staatssecretaris er nog zo uitdrukkelijk bij heeft
verteld dat er een hiërarchische orde moet zijn in het provinciale en gemeentelijke toe
zicht. Mijn antwoord hierop is: Dank u wel, dat u ons nog even op deze woorden hebt
willen wijzen. Want wanneer en in welk verband sprak onze staatssecretaris deze woor
den? Hij deed dat in de behandeling van artikel 25, 2e lid en trok toen een vergelijking
met het toezicht dat onder de bevelen van gedeputeerde staten door de provinciale ar
chiefinspecteur wordt uitgeoefend. En nu weet ik heel goed dat deze provinciale inspec
teur zich krachtens artikel 22 o.a. met de archieven van de provinciale organen heeft
bezig te houden. Maar juist het feit dat de staatssecretaris sprak over de vereiste hiërar
chische orde tussen provinciaal toezicht en gemeentelijk toezicht, sterkt mij in mijn
overtuiging dat het bij deze uitspraak vooral ging om een vergelijking tussen de artike
len 25, 2e lid en 26. Dus om de verhouding tussen het toezicht van de gemeentearchiva
ris en het toezicht van gedeputeerde staten op het gemeentebestuur. Wat deze artikelen
25 en 26 betreft kan ik mij voorstellen dat men door een verschillende woordkeuze
zorg en beheer de bestaande hiërarchie tussen provincie en gemeente tot uitdrukking
heeft willen brengen. Artikel 22 heeft met de hiërarchie in vorenbedoelde zin echter
niets uitstaande. Daarom blijf ik nog steeds bij mijn opvatting dat, gemeten aan de rest
van de wet en de toelichting daarop, het woord 'zorg' in artikel 22 met onvoldoende
zorg is gebruikt.
Verder wordt op p. 308 door de heer Den Teuling gesteld dat wij pleiten voor wijziging
van het toezicht van de algemene rijksarchivaris, in die zin dat deze voortaan alleen
maar het toezicht op het beheer zou moeten hebben. Wij zouden deze suggestie hebben
omschreven in de laatste alinea van paragraaf d op p. 116. Ik wil er daarom bij deze op
wijzen dat wij, slechts enkele regels daarvóór, hebben verklaard het nauwelijks denk
baar te achten dat op een andere wijze dan nu in artikel 19 is gebeurd, in de behoefte
aan toezicht op de zorg zou zijn voorzien. Wij repten met geen woord over het afschaf
fen van dit toezicht. Wij hebben daarentegen geheel in de lijn van de heer Den Teu
ling er voor gepleit dat de algemene rijksarchivaris bovendien het toezicht op het be
heer ontvangt. Het ernstige bezwaar van de heer Den Teuling moet ik dan ook als onge
grond van de hand wijzen.
Ik begon met waardering en kan daar tot mijn genoegen ook mee eindigen. Voor wie
uit het voorafgaande betoog van de heer Den Teuling de indruk gekregen mocht heb
ben dat deze krampachtig zijn territoir verdedigt, bevat het slot een bijzondere verras
sing. Hij zegt daarin namelijk dat hij er eigenlijk helemaal geen bezwaar tegen zou heb
ben als de gemeentearchivarissen in de toekomst het toezicht op de 'zorg' zouden ont
vangen. Kijk, dat vind ik nou verademend. Al vraag ik mij wel af of dit nu weer niet net
wat te veel van het goede is. Sympathiek is deze geste in elk geval wel.
In dit verband moet ik tevens denken aan wat de heer Fasel in dezelfde aflevering van
het NAB schreef op p. 310 e.v. Deze laat daar blijken intussen doodmoe te zijn gewor
den van alle getheoretiseer over zorg en beheer. Hij toont echter ook de bereidheid af
stand te doen van het hem als gemeentearchivaris toegekende of opgelegde toezicht op
het beheer. Bij mij rijst nu de vraag of de algemene rijksarchivaris, na deze gebaren van
een provinciale inspecteur en een gemeentearchivaris, eigenlijk nog wel achter kan blij
ven. Als ook hem een soortgelijke verklaring over de lippen kan komen ontstaat naar
mijn gevoel het ideale klimaat om opnieuw te beginnen.
Als ik nog even hardop mag denken: Ik zie Den Teuling wel provinciaal archivaris wor
den. Wie weet heeft hij zelf ook al eens aan deze mogelijkheid gedacht. Fasel blijft ge
woon gemeentearchivaris, zonder inspektiezorgen. Bij wat voor instelling ik zelf nog
eens op de loonlijst zal komen kan ik met geen mogelijkheid zeggen. Aangenomen al
dat het dan inderdaad nog om een echte arbeidsverhouding zal gaan. Alles nog eens
overwegende, geloof ik toch dat we onze nota net op tijd op het ministerie hebben inge
leverd.
H. W. van Veldhuizen
[40]
[41]