Hoe Teixeira zich aan het werk geschoold heeft, blijkt als hij in 1937 vraagt bij het deel
over Goedereede en Overflakkee zes kaarten te mogen laten drukken, waarop de wor
ding van het eiland in beeld is gebracht. Hier heeft hij zich voor het eerst een geheel on
afhankelijke visie op het historisch verloop verworven. Het historisch verhaal in hoofd
stuk II van het in 1941 verschenen deel X over Goedereede en Overflakkee bleef overi
gens het werk van de ingenieur. Geen detail mocht achterwege blijven en aan letterlijke
citaten geen gebrek. Maar Teixeira gaf hier het optimum van wat hij te geven had en ze
ker zou hij ons, als het hem vergund was geweest, twee even accuraat bewerkte en juist
door hun volledigheid als lectuur niet zeer aantrekkelijke delen over Voorne en Putten
hebben nagelaten. Door het bombardement van 3 maart 1945, waarbij het hele voorge
bouw van de provinciale griffie werd verwoest, ging het voor drievierde voltooide ma
nuscript en al het op Teixeira's kamer bijeengebrachte bronnenmateriaal verloren. Het
zegt iets voor de gelijkmoedigheid en volharding van de auteur, dat hij vrijwel onmid
dellijk de opzet van de delen over Voorne en Putten weer vastlegde, om geheel van vo
ren af met het werk te beginnen.
Kort daarna kwam het provinciaal bestuur tot de conclusie, dat het tot dan toe niet veel
waardering had getoond voor Teixeira's geheel belangeloze arbeid. Eigenlijk had er
nooit meer afgekund dan een bedankbriefje na het verschijnen van elk deel. Teixeira
had wel eens doen blijken, dat hij gaarne ter griffie zou worden aangesteld, zonder dat
het hem om een bezoldiging te doen was, maar er was nooit iets van gekomen.
Met terzijdestelling van een aantal formele bezwaren werd op 23 juli 1945 door Gede
puteerde Staten besloten 'aan Jhr. Ir. L. F. Teixeira de Mattos te 's-Gravenhage den
honorairen rang van Administrateur-Titulair ter Provinciale Griffie van Zuid-Holland
te verleenen'.
Deze op hoge prijs gestelde onderscheiding kwam niet te vroeg. Op grond van de ge
schiedenis van zijn geslacht was Teixeira ontkomen aan de Duitsers, maar zijn gezond
heid was ondermijnd. Op 30 oktober 1945 is de terecht bewonderenswaardig genoemde
man te 's-Gravenhage overleden.
De waterstaatkundige beschrijving van Voorne en Putten is in opdracht van het provin
ciaal bestuur van Zuid-Holland voltooid door de oud-administrateur ter provinciale
griffie K. B. A. Buytendorp (deel VII1, verschenen in 1952) en door Mr. G. J. C. Schilt-
huis, oud-lid van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
Het werk, 'De waterkeeringen, waterschappen en polders van Zuid-Holland' in tien de
len tezamen uitmakende veertien banden is hiermede, nadat er acht en vijftig jaren bij
na onafgebroken aan is gearbeid, voltooid. Dat de waterstaatkundige gegevens, vooral
wat de oudste delen betreft, reeds aanmerkelijk zijn verouderd, is onvermijdelijk; on
danks dat, zal het werk altijd een rijke bron van kennis blijven voor wie onder de ko
mende generaties zoeken naar meer dan oppervlakkige kennis van de Zuid-Hollandse
waterstaat.
De geschiedenis van de totstandkoming van dit werk, dat, hoeveel gebreken men er ook
aan opmerkt, van blijvende waarde mag heten, kan niet los gezien worden van de le
vensgang van Jhr. L. F. Teixeira de Mattos, die er, met een onderbreking van enkele ja
ren, van 1902 tot 1945 geheel belangeloos en met voorbeeldige toewijding aan heeft
gearbeid. De dankbaarheid, die de gebruikers van het boek tot in de verre toekomst
[38]
verschuldigd zijn aan de auteurs, mag ook betrokken worden op de onbekrompen wij
ze, waarop het werk van het eerste tot het laatste deel is uitgegeven.
Van der Gouw
Naschrift
Toen deel VII11 van het grote werk van de hand van Mr. G. J. C. Schilthuis in 1961 ver
scheen en het daarmee voltooid was, bevattte dit deel aan het eind een epiloog door J
L. van der Gouw (blz. 933-938). Een epiloog, die daar tot dusver een wat verborgen
bestaan heeft geleid, maar een ruimere lezerskring verdient. Daarom is zij nu met
toestemming van Prof. van der Gouw in het Nederlands Archievenblad herdrukt.
Uiteraard niet meer met het opschrift Epiloog, maar onder een nieuwe titel. Aan veler
medewerking is te danken, dat tevens het portret van Jhr. L. F. Teixeira de Mattos uit
deel VII1 (1952) kon worden overgenomen.
[39]