die, om te laten zien hoe de zaken in elkaar zitten, alles uit elkaar peutert. Zo waren dus
van het in tien delen opgezette werk er na enkele jaren reeds twee verschenen en het leek
erop, dat het werk regelmatig zou worden voortgezet. Bij brief van 22 januari 1909
deelde Teixeira evenwel aan gedeputeerde staten mede, dat hij door vestiging buiten de
ze provincie genoodzaakt was zijn arbeid aan het boek te staken. Hij vestigde zich te
Beekbergen, wij mogen aannemen terwille van zijn niet zeer robuuste constitutie.
De uitgever Nijhoff kon zich bij het afbreken van het werk na de verschijning van twee
van de tien delen niet neerleggen en stelde de vraag of het niet mogelijk was het werk
door een ander namens het provinciaal bestuur te laten voortzetten. Daarvoor werd ge
vonden de oud-hoofdingenieur van de provinciale waterstaat J. van der Vegt, die zou
beginnen met de Krimpenerwaard. Na diens overlijden heette het werk te worden
voortgezet door de ingenieur H. Veth, maar we krijgen niet de indruk dat er veel ge
beurde. Op een uiting van ongeduld bij de uitgever reageerden gedeputeerde staten met
de mededeling, dat aan de auteur moet worden overgelaten te beslissen, wanneer zijn
werk rijp is voor publicatie.
Maar niet tevergeefs was op het titelblad van de reeds verschenen delen gezet: 'Alles
komt teregt'. Als een deus ex machina verscheen in 1915 Teixeira weer op het toneel,
die bij brief van 26 februari te kennen gaf het werk te willen voortzetten. In de behoefte
aan bronnenmateriaal kon voorzien worden door hem te Beekbergen, later te Apel
doorn, toe te zenden wat hij voor zijn werk nodig had.
Het probleem van de omvang van de voor de voltooiing van het boek nodige arbeid was
moeilijker op te lossen. De ingenieurs van de waterstaat Van der Vegt en Veth moeten
wel danig gehandicapt geweest zijn door het feit, dat voor de eilanden en de waarden
zoveel minder dan voor de oude hoogheemraadschappen op het vasteland van Holland
studies waren gemaakt, waarop men kon steunen en dat de outillage van de daar funge
rende waterschapsbesturen er zoveel minder op berekend was om het tekort aan exacte
technische gegevens te helpen aanvullen.
Daarbij moest Teixeira's ingeboren neiging tot het perfecte in detail hem doen streven
naar beter, dan hij tot nu toe had geleverd. Voor wie een kleine 1000 pagina's nodig
heeft voor een beschrijving van de Dedemsvaart, kon een boekwerk in twee delen van
tezamen 2000 bladzijden voor alle waterschappen van het vasteland van Zuid-Holland
slechts een oppervlakkig avontuur blijven, hoe tevreden het provinciaal bestuur van
Zuid-Holland dan ook was over het resultaat van Teixeira's belangeloze arbeid.
Ook was Teixeira in Gelderland geen ambteloos burger gebleven. Hij was in de politiek
gegaan, was sinds 1913 voor de Christelijk-Historische Unie raadslid te Apeldoorn en
aldaar van 1917 tot 1923 wethouder van openbare werken. In 1923 en 1924 was hij lid
van de provinciale staten van Gelderland. Als lid van het Nationaal Comité van de
C.H. Unie verzette hij zich 'met alle macht', zoals hij het zelf noemde, tegen het vrou
wenkiesrecht, maar hij maakte het later goed door 'ten behoeve der geestverwante
vrouwen' te Beekbergen en te Apeldoorn drie charmante voordrachten te houden, die
in 1921 voor rekening van het De Savornin Lohman-fonds onder de titel Onze Grond
wet werden uitgegeven.
Zo leidden de omstandigheden vanzelf tot een verdeling van het werk aan het grote
boek. Het samenstellen van de delen over de waarden bleef toevertrouwd aan de inge
nieur Veth, terwijl Teixeira de beschrijving van de eilanden zou bewerken. Inderdaad
verscheen in 1916 een bescheiden deel (V) over Rozenburg en in 1919 en zeer omvang
rijk deel over IJsselmonde. Men kan aan alles merken, dat de auteur zich meer met zijn
stof vertrouwd heeft gemaakt en zijn methode volledig heeft uitgebalanceerd.
Verdienstelijk is de poging om een schets te geven van het ontstaan van de eilanden;
voorlopig moest Teixeira hier nog steunen op oudere auteurs als Van Heurn en Ra-
maer. Pas later kon hij gebruik maken van het pionierswerk op het terrein van de histo
risch geografie van de eilanden door de toenmalige inspecteur der archieven, Van Rhei-
neck Leyssius, verricht. Nog op een andere wijze zou Teixeira gaan profiteren van de
archiefinspectie. Zolang de ter inspectie vervaardigde inventarissen werden gedrukt
achter de Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven werden ze voorzien van soms vrij
uitvoerige inleidingen, die met de zeer gedetailleerde beschrijving van de archiefbeschei
den veel en betrouwbare stof verschaften. De goede kwaliteit van het in 1925 versche
nen deel VIII over de Hoekse Waard mag gedeeltelijk aan die omstandigheid worden
toegeschreven.
Inmiddels had Teixeira zijn functies in Gelderland neergelegd en was weer naar Den
Haag verhuisd. Hij kreeg ter provinciale griffie een kamer voor het voltooien van wat
ieder nu toch wel als een groot werk was gaan zien. Het gaat nu zijn hele werkkracht in
beslag nemen; of het ook een levensvervulling werd voor de mens Teixeira moet bij een
zè vormelijk man altijd een open vraag blijven. Zijn haast onpersoonlijke correctheid
beschermde hem voortreffelijk tegen het verzet, dat hij soms opriep door zijn vasthou
dendheid als hij voor zijn werk iets wilde hebben of iets wilde weten.
De arbeid van de ingenieur Veth aan het boek had intussen geen afgeronde resultaten
opgeleverd. Bij het verschijnen van deel III (De Krimpenerwaard) in 1927 vertelt Teixei
ra, dat de heer Veth van zijn aanvankelijk voornemen om de delen over de waarden te
bewerken moest afzien, 'tengevolge waarvan ik de door hem voorgenomen taak over
nam' voegt hij er laconiek bij. Wij mogen de achtergrond van deze gang van zaken zoe
ken in de geweldige uitbreiding van het arbeidsveld van de provinciale waterstaat o.a.
op het gebied van de wegen, die aan de eerstaanwezend ingenieur Veth zoveel bezighe
den zal hebben verschaft, dat er voor het schrijven van een boek niet veel tijd overbleef.
Maar Teixeira, die nu toch het feu sacré bleek te bezitten, dat reeds in 1894 voor zulk
werk onontbeerlijk werd geacht, ging onverdroten verder. In 1929, 1931 en 1933 ver
scheen in drie forse banden deel IV over De Alblasserwaard en De Vijfheerenlanden.
De bewerking van het deel over Voorne en Putten moest nog wat wachten, omdat een
reorganisatie van het dijkbeheer in het voornemen lag, die in 1954 haar beslag zou krij
gen. Na het verschijnen in 1936 van deel IX over het eiland van Dordrecht en de Bies-
bosch, werd begonnen met de bewerking van Goedereede en Overflakkee. Dat de tech
nische materie de auteur geen moeilijkheden meer opleverde spreekt wel vanzelf; in toe
nemende mate richt zijn energie zich op het geven van een antwoord op de vraag hoe
het geworden is. Met de bronnen is hij in de loop der jaren geheel vertrouwd geraakt;
de noodzakelijke hulp van archivarissen en bibliothecarissen vloeit hem, de gezagheb
bende op zijn terrein, nu als vanzelf toe. Zijn gehele habitus wordt in deze jaren ook
zó, dat wie hem niet kende hem eerder voor een hardhorend archivaris dan voor een in
genieur zou hebben gehouden.
[37]