In de jaren 1898-1900 was Teixeira adjunct-ingenieur bij de provinciale waterstaat in Overijssel. Hier bleek al dadelijk zijn neiging in de richting van documentatie en publi cistische arbeid. Hij stelde zich ten doel de waterstaat van Overijssel volledig te be schrijven, maar toen hij in november 1900 Zwolle weer verliet, had hij dat doel van zelfsprekend in de verste verte niet bereikt. Als vrucht van zijn onderzoek publiceerde hij in 1900 'Twee bescheiden met betrekking tot het dijkwezen in de provincie Overijssel' en in 1903 een zeer omvangrijk werk 'De Dedemsvaart', dat in zijn soort volmaakt mag heten. In 1901 werd Teixeira benoemd tot adjunct-commies bij het departement van wa terstaat, handel en nijverheid; uit deze functie werd hij op eigen verzoek ontslagen, na dat hij bij koninklijk besluit van 25 juni 1902 no. 36 was benoemd tot secretaris van de Staatscommissie tot voorbereiding van de wettelijke regeling van het waterstaats bestuur. De spanningen in en rond deze commissie waren Teixeira te veel; in 1907 kreeg hij op zijn verzoek ontslag 'wegens herhaalde en langdurige afwezigheid uit 's-Gravenhage'. Beter naar zijn aard was het hem toevertrouwde secretariaat van de in 1905 ingestelde 'Staatscommissie tot het nagaan van de toestand waarin het binnen- schipperijbedrijf verkeert'. In december 1911 kwam het lijvige rapport uit; Teixeira's aandeel in dit als historische bron nu nog zeer belangrijke boekwerk werd erkend door een benoeming tot ridder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw. Inmiddels had Teixeira zich ook met ander werk bezig gehouden. Bij brief van 14 mei 1902 had hij aan gedeputeerde staten van Zuid-Holland laten weten, dat hij voornemens was 'zijne krachten te beproeven aan eene beschrijving van de waterkeeringen, water schappen en polders der provincie Zuid-Holland'. Hij verzocht daartoe de nodige steun en medewerking. Die medewerking werd na enige besprekingen gaarne verleend. Het eerste deel, gewijd aan de Algemeene Provinciale Reglementen en aan het hoogheem raadschap van Rijnland kwam in 1905 gereed en werd in 1906 voor rekening van het Pro vinciaal Bestuur van Zuid-Holland uitgegeven. De drukkosten waren begroot op 1580,Toen de kosten tegenvielen werd aan de drukker nog 225,uitbetaald en aan de auteur 117,— gerestitueerd, wegens door hemzelf betaalde kosten van het voor werk over de provinciale reglementen, dat niet strikt onder de bewoordingen van de ge maakte overeenkomst viel. Hoe de tijden ook op dit punt zijn veranderd, moge blijken uit het feit, dat nu, in 1960, met het drukken van het laatste deel 30.500,— is gemoeid. Het eerste deel kreeg in de vakpers een gunstige beoordeling. Aan een wenk van Dr. E. F. van Dissel in 'De Ingenieur' van 23 maart 1907 om de inhoudsopgave wat uitgebreider te maken werd in deel II, verschenen in 1908 en handelend over Delfland, Schieland, Woerden en Amstelland, tegemoetgekomen door in het 'alphabetisch register', in de in dex dus, meer in bijzonderheden te gaan. Moeilijker was het tegemoet te komen aan het o.a. door Dr. A. A. Beekman geuite bezwaar, dat de stof meer dan nodig versnipperd werd. Hier stonden twee onverzoenbare inzichten tegenover elkaar. Beekman, die het bij al zijn detailwerk op het gebied van het dijk- en waterschapsrecht en de historische geografie, toch altijd was begonnen om het inzicht en dus om het beeld van het geheel, kon niet voldaan zijn over het werk van de ingenieur Teixeira, die zich pas gerust voelt, als hij aan de opgave van de hoogte van een spoorwegdam zowel ten opzichte van A.P. als van D.P. tussen haakjes heeft toegevoegd: 'bovenkant spoorstaaf' en [35]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 20