Het afscheid van mevrouw dr. E. P. de Booy als hoofd van het Centraal Register van Particuliere Archieven. Op 4 januari 1980 werd mevrouw De Booy in het nieuwe gebouw van het Algemeen Rijksarchief, Prins Willem Alexanderhof 20 te 's-Gravenhage, bij haar vertrek als hoofd van het Centraal Register van Particuliere Archieven toegesproken door de alge mene rijksarchivaris mr. A. E. M. Ribberink. Hij dankte haar voor het vele werk, dat zij voor 'haar Register' verricht heeft, en bood haar antieke wijnglazen, een bedrag on der couvert en een plant als afscheidsgeschenken aan. In haar antwoord dankte mevrouw De Booy allen die bijgedragen hadden tot de ont wikkeling van het Register: collega's, onderzoekers en een aantal verenigingen. Zonder hen had het Register niet kunnen worden wat het nu is zij heeft getracht met zo wei nig mogelijk moeite en kosten hun aktiviteiten te coördineren zodat haar aandeel eigen lijk niet zo groot is geweest als wel eens wordt gedacht. De registratie van familiearchieven is al veel eerder begonnen dan menigeen beseft. In 1947 is H. A. Ett onder auspiciën van het Historisch Genootschap te Utrecht familiear chieven 'van belang voor de geschiedenis' gaan registreren en hij heeft dit werk tot in 1950 voortgezet; de daarvoor ter beschikking gestelde subsidie hield toen op. Tien jaar lang gebeurde er niets, behalve dan dat familiearchieven aan de lopende band verdwe nen: op veilingen, in kachels en papiermolens. Op instigatie van de Rijkscommissie voor vaderlandse geschiedenis en het Historisch Genootschap heeft omstreeks 1960 een aantal verenigingen op genealogisch gebied zich tot de minister gewend met een verzoek maatregelen te nemen tot behoud van deze belangrijke bronnen. Dit resulteerde in 1964 in de aanstelling van mevrouw De Booy als chartermeester belast met de registratie van familiearchieven. Daar gebleken was dat een eenmalige registratie niet de oplossing kon zijn, had vooral de algemene rijksarchivaris, de heer H. Hardenberg, erop aangedron gen dat de registratie van blijvende aard zou zijn, en dit zou het beste bereikt worden door aanstelling van een ambtenaar in vaste dienst. Het door Ett verzamelde materiaal werd tot haar beschikking gesteld en zij heeft daar een dankbaar gebruik van kunnen maken wel bleek dat veel van de voor 1950 geregistreerde collecties thans door ver huizing of overlijden van de eigenaar onvindbaar waren geworden. Het onderhouden van de contacten met de eigenaars van dergelijke verzamelingen is altijd een probleem gebleven. Een van de belangrijkste methoden om dit contact te bewaren was en is het sturen van onderzoekers naar die collecties, en mevrouw De Booy dankte daarom al de ze onderzoekers die gediend hebben als waak- en speurhonden en die steeds weer nieu we informatie aan het Register doorgaven. Zij moest daar natuurlijk wel wat tegenover stellen: langzamerhand is een kaartsysteem opgebouwd dat door een groeiend aantal [28] mensen wordt geraadpleegd. Vooral de laatste jaren is dat sterk toegenomen en thans worden er zo'n 500 schriftelijke inlichtingen per jaar verstrekt, terwijl er ruim 100 be zoekers het register zelf kwamen raadplegen. Dit leidt ertoe dat de aard van het werk sterk is veranderd. Het is nu niet meer zo nodig zelf er veel op uit te trekken de im pulsen komen van buiten af en het Register is geworden tot een contactpunt waar on derzoekers, archiefeigenaren en archivarissen elkaar kunnen vinden. In het begin was dat anders. In 1964 bleken er veel uiteenlopende opvattingen te bestaan over doel en werkwijze van de registratie. Archivarissen zagen er wellicht een instrument in om archieven binnen te halen, onderzoekers om ideeën op te doen voor een scriptie of dissertatie, genealogen om zonder teveel inspanning hun stamboom nog wat op te kunnen voeren. De plaatsing van het Register ver van te grote beïnvloeding in welke richting dan ook heeft ertoe bijgedragen dat het zich niet voor een of ander karretje liet spannen en rustig kon werken aan de opbouw van een apparaat dat uitein delijk misschien aan alle categorieën wat wils gaf. Mevrouw De Booy is nog steeds dankbaar voor de wijze waarop zij haar taak heeft kunnen verrichten en voor het ver trouwen dat de opeenvolgende algemene rijksarchivarissen in haar hebben gesteld. In het bijzonder is zij de heer Van der Gouw erkentelijk omdat hij al in een zeer vroeg sta dium ervoor gezorgd heeft dat zij het werk niet meer geheel alleen behoefde te doen. Begin 1968 kwam Kees Schoute als werkstudent bij het Register en is daar vijf jaar ge bleven, heeft als klankbord en discussiepartner gediend en veel van zijn suggesties en verbeteringen zijn nu nog gehandhaafd. Hij werd opgevolgd door Nouk Ruitenberg, die evenals Schoute uiteindelijk archiefexamen heeft gedaan en die op 1 januari 1980 is opgevolgd als hoofd van het Register. Mevrouw De Booy prees zich gelukkig in haar ie mand gevonden te hebben aan wie zij het werk in het volste vertrouwen kon overlaten. Inmiddels was er nog een werkkracht bijgekomen: Mieke van Leeuwen-Canneman, die sinds februari 1978 protestantse kerkelijke en semi-kerkelijke archieven ging registre ren. Doordat zij dit werk in Den Haag verrichtte, vooruitlopend op de toekomstige ver huizing van het Register, heeft zij dit werk zeer zelfstandig moeten doen. De resultaten laten zien dat een dergelijk zelfstandig begin toch wel een goede formule is. Teveel be geleiding van boven af kan verstikkend werken. Mevrouw De Booy wijdde enige woorden van dank aan de rijksarchivarissen in Utrecht die haar gedurende vijftien jaar gastvrij onderdak hebben gegeven en eindigde met haar vertrouwen uit te spreken dat de overplanting van het Register naar Den Haag uitste kend zou slagen. [29]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 17