tendeels opheffen.17 Verloren gegane samenhangen zijn echter niet door het maken van een index terug te vinden. Het is daarom dringend nodig dat men op die in stellingen v/aar men de bibliotheekmethode hanteert, de oorspronkelijke samen stelling van een collectie zo uitvoerig mogelijk vastlegt. Meer samenwerking tussen bibliothecarissen en archivarissen en meer uitwisseling van ervaringen zouden hierin bijzonder nuttig werken. Waarschijnlijk zouden ook de opleidingen beter op elkaar afgestemd moeten worden. De samenwerking is extra noodzakelijk geworden door nieuwe richtingen en methodes van de historische wetenschap, die een behoefte aan andere bronnen met zich meebrengen. Vooral 19e- en 20e-eeuwse archieven zijn in de belangstelling komen te staan. Hun bewaring en ordening vergen ruimte en tijd, waarop bibliotheken noch archiefdiensten aanvankelijk berekend waren. Om aan de vraag naar deze bronnen te voldoen en te zorgen dat zij niet verloren gaan, zijn in deze eeuw veel instituten opgericht waar archivalia verworven worden die op een bepaald terrein van de wetenschap betrekking hebben. Onderzoekers vinden daar doorgaans een bibliotheek op dat gebied en de staf is ter zake deskundig. Door mid del van uitgebreide indices, soms ook door de berging van stukken op onderwerpen, kan men daar de onderzoeker heel snel helpen, vooral wanneer hij een beperkte vraagstelling heeft. Dit alles verklaart de populariteit waarin deze instellingen zich verheugen, zoals enige tijd geleden weer eens bleek bij discussies rond de positie van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. De nadelen van dit systeem sprin gen minder in het oog. Die liggen onder andere in de eenzijdige benadering van de op zo'n categorale instelling bewaarde archieven. De politieke aspecten van een dichter-staatsman zullen bijvoorbeeld op het Letterkundig Museum weinig aan dacht krijgen. Op het Belastingmuseum interesseert men zich meer voor de leges die voor een bepaald document betaald zijn, dan voor de inhoud ervan. Op archief diensten daarentegen wordt de onderzoeker min of meer gedwongen kennis te ne men van een archief in zijn geheel. Dat kan zijn onderzoek alleen maar ten goede komen en het in een breder kader plaatsen. Ook al zijn er veel categorale instellingen ontstaan, men kan niet spreken van een "dekkend net van documentatiecentra". Er zijn nog veel gaten in de markt en ik denk dat die er altijd zullen blijven. Of moet er nog een instituut voor sportgeschie denis komen, documentatiecentra voor de geschiedenis der techniek, van de lucht vaart, voor mentaliteitsgeschiedenis en nog veel andere nieuwe vakgebieden? Mis schien wel, maar de archieven die voor deze vakgebieden als bronnen dienen kun nen tegenwoordig ondergebracht worden op archiefdiensten. Men kan daar boven dien soepeler reageren op mogelijke veranderingen in de vraagstelling, dan op ge specialiseerde instituten, waar de archieven vaak uiteengehaald en vanuit slechts één gezichtspunt beschreven zijn. Ook wanneeer men vreest dat een bepaalde cate gorie particuliere archieven gevaar loopt te verdwijnen, is het nu niet meer nodig - zoals vroeger wel - daarvoor een speciaal instituut in het leven te roepen. 17 Vooral op lokale archiefdiensten - zo bijvoorbeeld op het gemeentearchief van Delft - kan men vaak indices aantreffen als nadere toegangen op de daar aanwezige collecties. Deze indices zullen overigens vooral een betere documentatie over de eigen regio beogen. [288 Hoe meer er van dergelijke instellingen bestaan, des te moeilijker wordt de on derlinge afbakening van het terrein. Overlappingen zijn nu al legio. Soms worden er afspraken gemaakt, zoals bijvoorbeeld tussen de Maatschappij van Letterkunde en het Letterkundig Museum. Ik meen dat er ook tussen de verschillende instellingen op maritiem gebied gestreefd wordt naar een regeling. Soms echter is een duidelijke afbakening niet mogelijk. Het archief van het Ned. Kath. Vakverbond berust op het Kath. Doe. Centrum, maar het had met evenveel recht geplaatst kunnen worden op het Int. Instituut voor Sociale Geschiedenis of het Algemeen Rijksarchief. De archieven van politieke partijen kunnen zowel op ARA als IISG terecht. Vaak zijn zij tevens welkom op een protestants of katholiek documentatiecentrum. Hetzelfde geldt voor archieven van politici en vakbondsleiders. Het archief van de musicus Willem Pijper had geplaatst kunnen worden op de muziekafdeling van het Haags gemeentemuseum, op het gemeentearchief van Rotterdam of op het rijks archief in Utrecht. Het berust op de Koninklijke Bibliotheek. In deze gevallen zijn de archieven overigens wel in tact gebleven. Het komt echter ook wel voor dat het archief van bijvoorbeeld een toneelschrijver half op het Toneelmuseum, half op het Letterkundig Museum terecht komt. Behalve dat deze situatie niet leidt tot een goede verstandhouding tussen de diverse insellingen, is zij ook buitengewoon on overzichtelijk, zowel voor onderzoekers als voor diegenen die een archief ergens willen plaatsen. Neemt het aantal archiefbewarende categorale instellingen nu toe of af? Aan de ene kant zijn er, die hun archieven afstoten, zoals het NEHA heeft gedaan en zoals het Centraal Bureau voor Genealogie zoveel mogelijk doet. Aan de andere kant komen er nieuwe bij. Recent zijn het Historisch Centrum voor het Nederlands Pro testantisme en het Architectuur Documentatiecentrum. Daarnaast zijn er instellin gen die niet op grote schaal archieven verwerven, maar waar men er toch prijs op stelt verzamelingen te vormen van bepaalde categorieën stukken, omdat deze een zeker facet van de (cultuurgeschiedenis goed illustreren. Hoewel deze stukken via de registratie van het CR PA gemakkelijker te vinden zijn dan vroeger het geval was, is het toch wel begrijpelijk dat er behoefte bestaat dergelijke ook in particuliere ar chieven slechts geïsoleerd voorkomende stukken met elkaar te vergelijken. Mede door het bestaan van al deze instituten die een zuigkracht uitoefenen op archieven van particuliere personen of instellingen, is de toestand ten aanzien van particuliere archieven buitengewoon onoverzichtelijk. Nergens staat vast welke ar chieven waar terecht komen; evenmin zijn er algemeen geldende regels voor de or dening en beschrijving van deze archieven. Wanneer de huidige situatie blijft be staan zou het wenselijk zijn dat althans hierover afspraken en regels kwamen. Er zijn echter archivarissen die menen dat in de toekomst veel documentatiecentra hun archieven wegens geld- en ruimtegebrek zullen moeten afstoten. Ik wil die mo gelijkheid niet uitsluiten, maar het is allerminst zeker dat het die kant uit zal gaan. Maar gesteld dat het wel zo was, wat dan? Nadat de archiefdiensten bekomen zijn van de vloedgolf van archieven die dan los zou komen, zou de volle verantwoor delijkheid voor verwerving en beschrijving van particuliere archieven voortaan ge heel op die diensten gaan rusten. En ook dan zal het nodig zijn samenwerking te zoe- [289]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1980 | | pagina 9