archieven verslagen van bezoeken van de Commissaris des Konings, die voor
een groot deel bestaan uit nauwkeurige aanwijzingen omtrent het beheer van de
gemeentearchieven. Ongetwijfeld zullen deze verslagen mede geconcipeerd zijn
door terzake kundige ambtenaren, bijvoorbeeld de toen nog provinciale archi
varissen. Dit is echter een veronderstelling (de Drentse provinciale archivaris
was tevens griffie-ambtenaar).
Nadat de provinciaal archivaris een rijksarchivaris was geworden 1879),
stelde(n) sommige provincie(s?) een aparte provinciaal inspecteur aan, andere
verzochten de rijksarchivaris incidenteel het toezicht op gemeente- en water
schapsarchieven uit te oefenen, waarbij het initiatief ook wel van de Minister
van Binnenlandse Zaken uitging. Pas regelmatig werd dit toezicht met de Archief
wet van 1918 en de K.B.'s op grond daarvan, terwijl in de Archiefwet 1962 de
benoeming van een provinciaal inspecteur (die pas toen mede het toezicht op de
zorg voor de provinciale archieven kreeg) dwingend werd voorgeschreven.
3 Het toezicht als medebelanghebbende toekomstige beheerder: dit aspect van het
toezicht speelt een rol bij het toezicht door de algemene rijksarchivaris, en is mijns
inziens de voornaamste functie van de gemeente-archivaris, als toezichthouder
op het beheer van de niet overgebrachte archieven.
Overigens, de gemeente-archivaris controleert als zodanig niet de zorgdrager,
burgemeester en wethouders (p. 112 bovenaan), maar de beheerders, dus de
medediensthoofden: gemeentesecretaris, directeur publieke werken etc.
Het is mijns inziens duidelijk, en dat zeggen de vier gemeente-archiefinspecteurs ook
(p. 114 onderaan), dat strikt volgens de wettelijke bepalingen er tweeërlei toezicht
mogelijk is op archiefbeheer door gemeenten, die een archivaris in de zin van de wet
hebben benoemd: zowel van de gemeente-archivaris (toezicht op het beheer) als van
de provinciaal inspecteur (toezicht op de zorg, waaronder het beheer mede is begre
pen).
Tot welke praktisch uiteenlopende opvattingen dit kan leiden, is te lezen in Over
heidsdocumentatie van juli/augustus 1979, p. 325-327, waar mijn collega uit Noord-
Holland A. J. Kölker onder meer vertelt dat hij zich met genoegen terugtrekt, als
de gemeente-archivaris hem kan ontlasten, anderzijds mijn Limburgse collega H. R.
van Ommeren betoogt, dat hij controle uitoefent over dezelfde zaken als waarmee
de gemeente-archivaris zich kan bezighouden.
In het hoofdstukje c. 'Knelpunten tussen het gemeentelijke en provinciale toezicht
en mogelijke oplossingen' worden de bezwaren tegen dit laatste standpunt breed
uitgemeten. Gezien de herkomst van de vier ondertekenaars en mijn collegae in de
andere provincies kennende, vraag ik mij af, of deze bezwaren door alle vier onder
tekenaars in dezelfde mate worden gevoeld.
Zoals ook Kölker terecht betoogt, is er ten aanzien van een tekortschietend gemeen
tebestuur c.q. gemeente-archivaris (in zijn hoedanigheid van gemeentelijk inspec
teur) een bevoegdheid om te blijven ingrijpen noodzakelijk.
Een archivaris van een grote gemeente in het westen des lands heeft mij eens gezegd;
306]
als wij onze zin niet krijgen bij B. en W., halen wij zelf de inspecteur er bij. Dit is
de andere kant van de in hoofdstuk c getoonde medaille.
Dat er anderzijds ook zowel zakelijke (inhoudelijke) verschillen van mening als
competentiegeschillen kunnen voorkomen tussen de beide vormen van toezicht, is
uiteraard juist. Dergelijke geschillen komen ook voor bij de uitvoering van andere
wetten, waarbij meer dan één bestuurslaag betrokken is, en zelfs bij de totstandko
ming van wetten, zoals juist de geschiedenis van de Archiefwet 1962 ons heeft ge
leerd. De wet kent ook mogelijkheden om aanschrijvingen van het provinciaal be
stuur te bestrijden, en het staat ieder gemeentebestuur of zelfs iedere gemeente-ar
chivaris vrij te proberen de bevelen van gedeputeerde staten, onder welke de provin
ciaal inspecteur zijn functie uitoefent, te beïnvloeden.
De vraag of het toezicht van de gemeente-archivaris analoog is aan, dan wel onder
deel is van het toezicht uitgeoefend door algemeen rijksarchivaris en provinciaal
inspecteur, is, geloof ik, een kwestie van taalgebruik. Analoog is niet hetzelfde als
identiek, maar betekent slechts vergelijkbaar. Er bestaat dan ook geen tegenstrijdig
heid met de mededeling van de staatssecretaris (Hand. II 1959-1960, 2031-2031 en
Hand. I 1959-1960, 2318) dat het toezicht van de gemeente-archivaris 'eigenlijk'
een onderdeel is van het toezicht dat de provinciale inspecteur in het algemeen zou
voeren. Het woord 'eigenlijk" toont aan, dat men aan deze uitlatingen niet die let
terlijke implicaties moet toekennen, die aan een wetstekst eigen zijn.
Natuurlijk is de verantwoordelijkheid van het provinciaal bestuur als toezichthou
der anders dan die van de gemeente-archivaris. Maar de gemeente-archivaris maakt
door zijn inspectiewerk, dat het provinciaal toezicht minder in details behoeft te
gaan en minder mankracht behoeft te vergen. De wetgever heeft niet bedoeld een
mathematisch berekende juridische verhouding te scheppen, maar uitsluitend een
praktische verdeling van het toezicht naar capaciteiten over twee bestuurslagen.
De staatssecretaris vervolgde bij dezelfde gelegenheid '(Als men artikel 25, 2e lid,
zou schrappen), dan gaat men de taak van de gemeente-archivaris, die een uiterst
deskundig man is, wat dat deel van zijn werk betreft overdragen aan de provinciale
inspecteur, die daardoor natuurlijk veel meer te doen krijgt. Die inspecteurs zullen
in groter getale aanwezig moeten zijn en er zullen meer ambtenaren op dat niveau
moeten zijn.' Verder citeerde hij vier gemeenten, waar al een gemeentelijk toezicht
op het beheer geregeld was (Amsterdam, Leiden, Maastricht, Heerlen). Verderop
staat nog de zin 'De gemeente-archivaris verlicht de taak van de provinciale in
specteur.' Een uitwerking van dit standpunt is te vinden in de 'verdeling' van de
adviesbevoegdheid bij de vernietiging van archivalia, die niet in lijsten zijn om
schreven, in artikel 3, 3de en 4de lid, sub d en e van het archiefbesluit; de gemeente
archivaris adviseert, tenzij hij niet is benoemd; dan valt deze taak toe aan de pro
vinciaal inspecteur.
Ik geloof, dat hiermee is aangetoond, dat de verdeling van de diverse typen toe
zicht over de bestuurslagen vanuit een zuiver utilitair standpunt en rekeninghou
dend met de historische groei is geschied. De provinciaal inspecteur is in artikel 60,
2de lid, van het archiefbesluit zelfs met een zuivere beheerstaak belast, namelijk de
[307]