met het door haar aangedragen nieuwe materiaal betreffende de rechterlijke orga nisatie in deze regionen in de zgn. "Bataafse" tijd.-'2 VI. Betekenis van Inleiding en inventaris voor toekomstig onderzoek op het gebied van de institutionele en de rechtsgeschiedenis. Ten aanzien van jonggeborenen plegen allerhande verwachtingen gekoesterd te wor den. Welke bestaan er nu m.b.t. dit thans gaaf en voldragen "afgeleverde" geestes kind? Enkele afsluitende opmerkingen moge ik daaromtrent nog maken. Ofschoon met nadruk vooropgesteld zij, dat het onderhavige archief een ware schatkamer vormt voor de beoefenaren van alle mogelijke historische disciplines, niet in het minst voor die van de locale en regionale Gelderse geschiedenis,23 kan men toch moeilijk om de gegevenheid heen, dat het Hof in de eerste plaats een gewestelijke oftewel provinciale instelling was met overwegend bestuurlijke en rechterlijke taken, alhoewel daarnaast ook nog een gedelegeerde wetgevende taak op naam van eerst de landsheer, vervolgens de "Landschap" (de Staten) zou kunnen worden onder scheiden. Naar zijn aard vormt dit archief dusdoende vooral een studieobject voor beoefenaren van de institutionele en de rechtsgeschiedenis. Nu behoeft het m.i. geen uitvoerig adstruerend betoog, dat erkend moet worden, dat in tegenstelling tot de situatie in de vorige eeuw de "instellingengeschie denis" in ons tijdsgewricht enigszins in discrediet geraakt is. Zoals Prof. God ding uit Leuven het in 1975 formuleerde: Thistoire des institutions n'est pas a la mode. On la tient pour apauvrissante; elle ne fait pas le poids avec 1 histoire totale prönée par 1 Ecole des Annales".24 Hoe langer hoe meer ver plaatste zich de belangstelling van de historici van de institutie als zodanig naar achterliggende" verschijnselen: de mens, de samenleving, sociale en economische factoren enz. enz. Een en ander vormde voor de Vereniging van Archivarissen en Bibliothecarissen van België aanleiding om in april 1975 een colloquium te organiseren, gewijd aan de "Bronnen voor de geschiedenis van de instellingen in België". Kennisneming van de in 1977 in boekvorm verschenen aldaar gehouden referaten en discussies2® leertals ik het goed zie dat langzamerhand een soort keerpunt in dezen bereikt is en dat er zich een zekere herwaardering of "come back" van de institutionele geschiedenis 22 Maris, Inleiding hfdst. V en VI alsmede p. 193. 23 Een uitstekend recent voorbeeld van een vruchtbaar gebruik van dit archief in het kader van de beoefening van de regionale geschiedenis levert op: H. van Heiningen, Tussen Maas en Waal, 650 jaar geschiedenis van mensen en water, Zutphen 1971. De auteur putte o.m. veelvuldig uit de civiele procesdossiers en uit de correspondentie van en aan het Hof. Ph. Godding, L histoire des institutions de la Belgique, hier et aujourd'hui, Bronnen geschiedenis instellingen België (vgl. nt. 1) p. 48. Op p. 32 van dit zelfde artikel karak teriseert hij de huidige waardering van de institutionele geschiedenis als "cette fille de Clio, peu aimée et qeulque peu tenue a l'écart au sein de sa propre familie. On la trouve austère, on la dit peu ouverte a ce qui n'est pas son domaine de preoccupa tions propre; elle n'est pas a la page, on la tient pour une vieille fille". 25 Gepubliceerd in de in noot 1 aangehaalde bundel. [16] aftekent, zij het met een andere, meer "sociaal" en prosopografisch getinte gericht heid dan voorheen. De belangstelling is thans méér dan vroeger gericht op de men sen, die de instellingen "maakten" en "bemanden", hun acta et gesta, zowel als individu als als groep. Zoals Gérin het formuleerde: "L'institution, c'est un docu ment dont l'esprit, l'expression, la définition, le fonctionnement, la réception sociale dans leur évolution portent les marques des hommes qui l'ont élaborée, qui l'ont fondée, de ceux qui la vivent et éventuellernent de ceux qui l'abolissent".26 Als voorbeeld van deze meer "moderne" richting in de institionele geschiedwetenschap moge ten onzent bij voorbeeld het door Groninger historici geïnitieerde meerjarige onderzoek naar de ontwikkeling van ambtenaar en bureaucratisering in de loop der eeuwen gelden.27 Overigens heeft Godding er terecht op gewezen, dat naast dat nieuwe, verrijkende, meer sociaal- en "mensgerichte" aspect, de traditionele opvatting van de instellingen geschiedenis, hechtend aan het instituut als zodanig, aan de richting gevende begin selen, de tradities en de "mechanismen" ervan, wel degelijk van waarde blijft "comme un témoignage de la fa?on dont les hommes ont entendu s'organiser pour atteindre un but déterminé, comme un témoignage de l'ingéniosité ou de la mala- dresse avec laquelle ils en ont prévu les procédures, comme un moyen, enfin, de mieux saisir leur application réelle".28 Ook dit is een wezenlijk aspect van het au fond onbereikbare ideaal van de "totale" of "integrale" geschiedbeoefening. Dat wat de institutionele geschiedenis betreft. Wat voorts de rechtsgeschiedenis aangaat zij erop gewezen, dat de bestudering van het functioneren van, de proce dure bij en de rechtstoepassing door de hoven van justitie, parlementen en andere centrale overkoepelende rechterlijke colleges zowel hier te lande als buitenslands bij de rechtshistorici in sterk toenemende mate "in" is. Dit wordt vooral veroorzaakt door de omstandigheid, dat de rechtshistorici steeds meer oog gekregen hebben voor de aanzienlijke mate van continuïteit, welke er bestaat tussen ons moderne civiele procesrecht enerzijds en de vroegere procesgang in civiele zaken bij vooral de "hogere' gerechten hier te lande zowel als elders in West-Europa ander zijds, een continuïteitsfactor die ook Mej. Maris in haar inleiding voor de gehele bestaansperiode van het Gelders-Zutphens Hof herhaaldelijk expressis verbis benadrukt.29 26 Zie het in noot 1 aangehaalde artikel p. 226. 27 De officiële benaming van dit project luidt: Bureaucratisering. Ambtenaren en open baar bestuur in Nederland van de late Middeleeuwen tot 1940. Als voorzitter van deze inmiddels interuniversitaire werkgroep treedt momenteel op Dr. M. G. Buist te Groningen. De activiteiten van deze groep onderzoekers leidden reeds tot diverse pu blicaties, o.m. in het "bureaucratiseringsnummer" van het Tijdschrift voor Geschie denis, jrg. 90 (1977) pp. 328-422 en 457-523. 28 Godding t.a.p., alwaar hij er in een voetnoot al even terecht op wijst, dat het een te vergaande simplificatie is een instituut alleen maar te beschouwen als "een groep men sen": "C'estcéder a la tentation d'une image facile et donner une idéé fausse de la réalité: on peut relever, en effet, que les hommes sont, dans une mesure appre ciable, assimilés par l'institution, dont ils adoptent les traditions". 29 Maris, Inleiding pp. 11, 30, 34 nt. 26, 65, 84, 99, 112, 129, 263-269. [17]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1979 | | pagina 11