nog drie indices, op Seba, Weinmann en op de Flora Batava, de twee eerste in foto grafische reproductie van oud zetsel. Het boek van 604 p. is buitengewoon mooi uitgevoerd met heel veel illustraties in zwart-wit druk en in kleurendruk. I. H. van Eeghen René Laurent, Les sceaux de l'abbaye et des abbés de Floreffe. Archives générales du Royaume, Bruxelles 1975. In 1973 werd herdacht, dat de Premonstratenser abdij Floreffe in de provincie Namen 850 jaar te voren is gesticht en ter voorbereiding van de tentoonstelling, die voor die gelegenheid werd georganiseerd, ondernam de heer Laurent een syste matisch onderzoek naar de zegels dier abdij. Enige fraaie exemplaren werden op de tentoonstelling uitgestald1. Het hier aangekoridigde boekje geeft het resultaat van zijn onderzoek nu volledig. Eenzelfde gang van zaken als hier te lande in 1934: toen de plannen voor de bouw van een nieuw Benedictijner klooster te Egmond vaste vorm hadden aangenomen (de oude Abdij wordt genoemd in een oorkonde van 889), werd in het Gemeente museum te 's-Gravenhage een tentoonstelling "De Abdij van Egmond" gehouden en een aantal zegels werd aldaar uitgelegd en in de catalogus beschreven, sommige afgebeeld. Dit was aanleiding tot het ondernemen van de uitgave Nederlandsche Kloosterzegels vóór 16002 in 1935, waarvan aflevering 1 en 2 de zegels van Egmond zo volledig mogelijk weergaven. Maar terwijl in ons land het merendeel der kloos ters tengevolge van de Hervorming tegen het eind van de 16de eeuw is te gronde gegaan, zijn vele van deze instellingen in België blijven voortbestaan tot aan het eind van het Ancien Régime, Floreffe tot 1796. (De gebouwen kregen in 1819 een nieuwe bestemming als klein seminarie van het bisdom Namen en nog tegenwoordig is deze onderwijs-inrichting erin gevestigd). Vandaar dat in dit boekje nog con ventszegels uit de 17de en de 18de eeuw zijn opgenomen en zegels van abten tot en met 1818; de vindplaatsen daarvan zijn dan soms in tegenstelling tot die van vroegere zegels notariële protocollen. Het is betreurenswaardig, dat zoals de schrijver meldt het grootste deel van de charters uit het archief van Floreffe is verloren gegaan, maar daar zegels nu eenmaal aan of op uitgaande stukken worden aangebracht, kon hij erin slagen een respectabel aantal ervan in andere archieven te vinden. Alleen ingewijden kunnen begrijpen, hoeveel werk de schrijver daarvoor heeft moeten verzetten. Het oudste conventszegel dateert uit 1175, het oudste abtszegel uit 1155. De beschrijving is geschied volgens de bekende regels van Madame Tourneur- Nicodème3. Van elk zegel worden derhalve opgegeven: vorm, kleur der was of lak, 1 R. Laurent, Sigillographie et héraldique de l'abbaye et des abbés de Floreffe, dans: Floreffe, 850 ans d'Histoire. Vie et destin d'une abbaye de prémontrés, Liège, 1973, pp. 213 a 220. 2 Jhr. Dr. W. A. Beelaerts van Blokland, Jhr. Dr. D. P. M. Graswinckel, Mr. Elisabeth C. M. Prins en P. Dalmatius van Heel, O.F.M., Nederlandsche Kloosterzegels vóór 1600, Deel I Benedictijnen, 's-Gravenhage 1935-1938, Deel II Cisterciënsers, 1938-1948, Deel III Praemonstratensers, Aflevering XXI-XXIII, 1950-1952. 3 M. Tourneur-Nicodème, A propos de la publication des sceaux, Archives, Biblio- thèques et Musées de Belgique, tome XXVI, 1955, pp. 11-18. [84] zegelstaart (enkele of dubbele; perkament of zijde) en voorstelling, terwijl het jaar tal en de inhoud van de acte, waaraan het zegel hangt of waarop het is gedrukt, worden vermeld evenals het lettertype van het randschrift (unciale hoofdletters, Gothische minusculs, "capitales romaines"). De vindplaats van elk zegel staat in een voetnoot. Aldaar vindt men eventueel ook het nummer, waaronder een gipsafgietsel in het Algemeen Rijksarchief te Brussel voorkomt. Ook noemt de noot eerdere pu blicaties van het beschreven zegel. De schrijver vermeldt niet aan wie de Abdij was toegewijd. Ik raad: aan de Maagd Maria, want deze is met het Christuskind afgebeeld op het oudste en het derde con ventszegel (het tweede vertoont de abt en was blijkens het randschrift van convent en abt te zamen; een bijzonderheid!). Hier te lande vertonen verscheidene convents zegels van Praemonstratenser kloosters en bijna alle van Benedictijner kloosters het beeld van de patroonheilige, daarentegen hebben alle Cisterciënser kloosters een conventszegel met Onze Lieve Vrouwe. Het oudste conventszegel van Floreffe, uit 1175, doet denken aan dat van de Bene dictijner Rijksabdij Thorn4 uit 1172 (aldaar zonder Kind). Eens te meer dringt zich de gedachte op, hoeveel interlocaal contact er in die vroege tijd moet zijn geweest, waardoor een "mode" van zegeltype kon ontstaan. Achter elk zegel staan twee mensen, de opdrachtgever (b.v. de abt, die de regels van zijn Orde in acht nam) en de zegelsnijder, een goudsmid, blijkbaar dikwijls met kunstzinnige begaafdheid. Jos. Deér5 signaleert als maker van enige zegelstempels voor Frederik Barbarossa (t 1190) Godefridus aurifaber, burger van Hoey (België); een goede zegelsnijder was blijkbaar in ruime kring bekend. Van dit oudste conventszegel is maar één exemplaar bekend; van het tweede (13de eeuw) en het derde (13de-16de eeuw) worden ook alle andere dan het afgebeelde exemplaar uitvoerig vermeld, met opgave van vindplaats, jaartal (soms datum), kleur van de was en zegelstaart; een bewonderenswaardige volledigheid! De hier gebruikte uitdrukking cire vierge, was van natuurlijke kleur, is beter dan de term "witte was", door het Corpus Sigillorum (1937-1940) en Nederlandsche Kloosterzegels vóór 1600 (1935-1952) gebezigd, misleid als men destijds was door de verkleuring van bijenwas in ons land en andere noordelijke landen in de loop van zeven eeuwen. Vrijwel alle verschillende zegels zijn achterin het boekje afgebeeld, helaas op daar voor ongeschikt papier, waardoor details niet tot hun recht komen; afbeelding 27 is zelfs geheel mislukt. Afbeelding 17 is omgewend afgedrukt, zodat men het rand schrift alleen tegen het licht kan lezen. Het is te betreuren, dat van de volstrekt niet kleine 13de-eeuwse conventszegels, volkomen onnodig, vergrote foto's wor den geboden. Fraaie zegels verliezen door vergroting (vooral van de opname) hun proportie en hun karakter en kunnen soms zelfs weerzinwekkend worden. Een alleraardigste gravure van de Abdij in 1740 is na de tekst afgedrukt. 4 Corpus Sigillorum Neerlandicorum, 's-Gravenhage 1937-1940, no. 450, Ned. Klooster zegels vóór 1600, I no. 200. 5 Jos. Deér, Die Sicgel Kaiser Friedrichs I. Barbarossain: Festschrift H. R. Hahn- loser, Basel 1961, pp. 47-102, aangehaald bij Erich Kittel, Siegel, Braunschweig 1970, p. 141. [85]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1978 | | pagina 48