Fig. 4 Opmeting van een bos te Princenhage 12,0 o Fig. 5 Opmeting van een uit geveend perceel te Gilze verificatie in 1811 was geschied, dus na de inlijving bij Frankrijk, zijn de maten in meters en decimeters opgegeven. De verschillen waren gering, hooguit 1 meter, bij de hoeken 5 minuten. Bij de verificatie van Roordahuizum waren de grootten van een achttiental percelen betrokken. Het grootste verschil bedroeg 20 m2 op ca. 9 ha. Maar als de verificateur een verschil van 1 m2 vindt bij een perceel van ca. 7,75 ha en eveneens bij een van 11 ha, krijgt men toch sterk de indruk dat verificateur zich zelf moest "waarmaken". Een hoge nauwkeurigheid had weinig zin, de grootte werd beperkt tot roeden (ongeveer 15 m2). In de provincie Noord-Brabant zijn in de archieven geen kaarten teruggevonden (met uitzondering van enkele in de Verzameling Adan), wel een aantal Maatboeken. [38] Ze zijn te vinden in het Rijksarchief te 's-Hertogenbosch (R.A.) of in de gemeente archieven (G.A.). Het betreft de plaatsen Baarle-Nassau (G.A.) Oosterhout (R.A.) Boekei (R.A.) Prinsenhage (thans Breda) (G.A.) Chaam (G.A.) Roosendaal (G.A.) Etten (G.A.) Rucphen (R.A.) Gemert (R.A.) Terheijden (R.A.) Gilze (R.A.) Waspik (R.A.) Grevelduin-Capelle (R.A.) Zundert (G.A.) Een schrale oogst, maar men moet niet vergeten dat in 1810 Frankrijk de Neder landen tot dc Waal annexeerde en er dus maar een geringe tijd beschikbaar was voor de meting. Bij een onderzoek in de andere Rijksarchieven bleek me, dat er in enige wel kaarten en maatboeken aanwezig zijn. Het zijn de archieven in Arnhem, Haarlem en Utrecht; in Groningen is er slechts het Maatboek van Hoogeveen12. Uit het artikel van 1891 weten we dat er 44 landmeters met hun élèves aan de metin gen hebben gewerkt. Aan de hand van de opgaven van de archivarissen der genoem de archieven kom ik tot ca. 100 personen, maar niet is na te gaan wie landmeter wie ólcve is. Voor zoveel uit Brabant afkomstig, heb ik met zekerheid 5 landmeters13 kunnen identificeren. Niet alleen de opmeting maar ook de schatting hebben veel mensen bezig gehouden, maar alle energie aan dit belastingkadaster besteed, is vergeefs geweest. De totale inlijving bij Frankrijk, die in de Zuidelijke Nederlanden (België) reeds in 1795 plaats vond, bracht ons in 1812 de Franse voorschriften van de Receuil Méthodique, die ons aaneensluitende kaarten zouden bezorgen van het gehele land. Het Hollandse kadaster was uit een oogpunt van belastingheffing nog niet zo slecht opgezet. Alleen het platteland werd gemeten, in de bebouwde kommen beperkte men zich tot de waardebepaling, de opmeting van de gebouwen bleef achterwege en men kan zich indenken, dat daardoor zeer veel tijd kon worden bespaard. Verder zou er maar eens in de 15 jaren herschat en hermeten worden. Dus uitgezonderd de ont vangers der belastingen, geen "overbodig" personeel. Voor een registratie van zake lijke rechten kon dit kadaster niet dienen en nog minder voor de oplossing van grensgeschillen. En wat de ontwikkeling van ons land aangaat, waarvan de indeling s'.nds 1810 onherkenbaar is veranderd en die geen 15-jarige herziening zou toelaten, die kon zelfs Gogel niet voorzien. 12 Zie ook "Geschiedenis der Kartografie van Nederland" door mr. S. J. Fockema An- dreae en mr. B. van 't Hoff (1947) blz. 91. 13 Het zijn: 1. Marcus Borrenbergen, geb. te Riethoven 1784, aldaar overleden 1848. 2. Bartholomeus Bijnen, geb. te Waalre 1791, aldaar overleden 1868. 3. Hyacinthus van Dijk, geb. te Leende 1786, aldaar overleden 1851. 4. Leonardus D. van Heyst, geb. te Waalwijk 1785, aldaar overleden 1868. 5. Henricus van Lil, geb. te Someren 1763, aldaar overleden 1824. De nummers 2, 3 en4 zijn ook nog burgemeester in hun geboorteplaats geweest. [39]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1978 | | pagina 25