Over de voorgestelde Regelen voor de bouw en inrichting van archiefbewaarplaatsen Ik zou de archivarissen hier eigenlijk niet alleen uit willen nodigen, maar eigenlijk uit willen dagen tot het redigeren van een rapport waarin het belang van bepaalde niet-literaire teksten voor de historische Neerlandistiek bepleit wordt. Op iedere vraag naar samenwerking die zij in dit verband op de lexicologie in Leiden zou den afvuren, krijgen zij van ons een onvoorwaardelijk ja. Misschien kunnen wij lexicologen zo, bij wijze van wisselwerking of contraprestatie, de belangen van de Vereniging van Archivarissen in Nederland mee helpen dienen. Leiden, mei 1976 P. G. J. van Sterkenburg* P. G. J. van Sterkenburg studeerde Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de Katho lieke Universiteit te Nijmegen. In 1970 legde hij het doctoraalexamen cum laude af en trad hij in dienst als weten schappelijk ambtenaar bij de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie, afdeling Thesaurus te Leiden. In 1975 promoveerde hij cum laude tot doctor in de letteren bij prof. dr. A. A. Weijnen en dr. A. Gruijs te Nijmegen op een proefschrift getiteld Het Glossarium Harlemense. Een lexicologische bijdrage tot de studie van de Middelnederlandse lexicografie. Thans is hij naast waarnemend hoofd van de Thesaurus tevens waarnemend hoofdre dacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal en docent zeventiende-eeuws Nederlands aan de M.O.-B opleiding in Rotterdam. [176] De door de provinciale archiefinspecties voorgestelde Regelen voor de bouw en inrichting van archiefbewaarplaatsen (NAB 79 (1975), 442-449) blijken bij de le zers van dit blad een aantal vragen te hebben opgeroepen. Verscheidene inspec ties ontvingen althans verzoeken om nadere informatie zowel met betrekking tot de achtergrond van deze regelen als ook voor wat betreft de interpretatie van ze kere daarin opgenomen paragrafen. Men vergelijke tevens NAB 80 (1976), 1. Naar aanleiding van dat alles willen de archiefinspecteurs een poging doen om een en ander te verduidelijken. Sohrijver dezes werd verzocht om de bij de inspecties levende ideeën onder woorden te brengen. a. Redactionele verduidelijking In de voorgestelde vorm blijkt 37 aan de klimaatregeling van de archiefbewaar plaatsen een veel zwaarder eis te stellen dan ooit in de bedoeling heeft gelegen van de inspecteurs. Voor de op dit punt aan het licht getreden onzorgvuldigheid van de gekozen bewoordingen drukken de inspecteurs hun spijt uit. Waar het om gaat is de derde volzin uit de bedoelde paragraaf, volgens het oorspronkelijke voorstel luidend: "Deze afwijkingen mogen een omvang van een tiende deel van de genoemde vochtigheidsgraad en temperatuur niet overschrijden". De eigenlijke bedoeling van de inspecties wordt duidelijk wanneer men deze volzin leest als "Deze afwijkingen mogen een omvang van een tiende deel van de genoemde rela tieve vochtigheidsgraad niet overschrijden". Het woord "relatieve" wordt dus toe gevoegd, de woorden "en temperatuur" vervallen. b. Herkomst, achtergrond en bedoeling van de voorgestelde regelen Ten einde een leiddraad te geven aan de besturen van gemeenten en waterschappen bij de bouw en inrichting van hun archiefbewaarplaatsen en om tevens aan de colleges van Gedeputeerde Staten een norm te verschaffen bij de beoordeling van bouwplannen, heeft, zoals algemeen bekend is, de minister van O.K. en W. in !93? een rondschriJven tot die colleges gericht. Het stuk draagt tot opschrift "Aanwijzingen betreffende bouw, verandering en inrichting van archiefbewaar plaatsen". De inhoud van dit nuttige stuk bestaat in feite uit adviezen: het daarin voorgestelde was geenszins verplicht, zowel de colleges van Gedeputeerde Staten [177]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1976 | | pagina 9